neuro anatomie Flashcards

1
Q

Wat is het anatomisch verschil tussen CZS en PZS?

A
CZS: ligt binnen de dura mater
- hersenen omgeven door schedel
- ruggenmerg omgeven door Canalis vertebralis 
PZS: ligt buiten de dura mater
- zenuwbanen over het hele lichaam
- craniale zenuwen (12)
- spinale zenuwen (31)
- ganglia verbonden met CZS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verschil tussen afferente en efferente gedeelte?

A
  • afferent: sensorische informatie (naar de hersenen)

- efferent: motorische informatie (weg van de hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verschil tussen somatisch ZS en autonoom ZS?

A

somatisch
= animaal, willekeurig
- contracties van skeletspieren

autonoom
= vegetatief, niet willekeurig
- automatische regeling
- van glad spierweefsel en hartspierweefsel
- van klieren: parasympatisch = naar rust willen gaan en orthosympatisch = actievere toestanden voortbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

perifeer zenuwstelsel

  • ganglia?
  • witte stof?
A

ganglia
- verzameling van cellichamen neuronen in PZS
witte stof
- bundels van axonen in PZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

centraal zenuwstelsel

  • grijze stof? (neurale cortex, centra, kernen, hogere centra)
  • witte stof? (banen en kolommen)
A

grijze stof

  • neurale cortex: grijze stof op het oppervlak van de hersenen
  • centra: verzameling van cellichamen van neuronen aan de binnenkant van het CZS
  • kernen: verzamelingen cellichamen aan binnenkant CZS
  • hogere centra: meest complexe centra in de hersenen

witte stof

  • banen: bundels axonen die gezamenlijke herkomst bestemming en functie hebben
  • kolommen: verschillende banen die een anatomisch herkenbare massa vormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

routes?

A

kolommen en banen die hersenen met andere organen en stelsel in het lichaam verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschil witte en grijze stof bij CZS en ruggenmerg?

A

bij CZS ligt de grijze massa van buiten en witte massa van binnen
bij ruggenmerg is dit andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

delen van de hersenen?

A
  • cerebrum
  • cerebellum
  • hersenstam
  • hersenventrikels
  • ruggenmerg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het cerebrum heeft 2 hemisferen door wat gescheiden en verbonden?

A

fissura longitudinales scheid de hemisferen

corpus callosum + diencephalon (thalamus, hypothalamus, hypofyse) zijn verbonden aan cerebrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de grote hersenen heeft 5 lobben

welke?

A
  • frontale lob
  • pariëtale lob
  • temporale lob
  • occipitale lob
  • insula lob
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de herkenningspunten op de grote hersenen?

A
  • fissura longitudinales
  • sulcus centralis
  • sulcus lateralis
  • sulcus parieto-occipitalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de onderdelen van de hersenstam?

A
  • mesencephalon (midbrain)
  • pons
  • medulla oblongata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke verschillende ventrikels zijn er en wat verbind ze?

A
  1. er zijn 2 laterale ventrikels verbonden door foramen interventricularis
  2. het derde ventrikel verbonden met de laterale ventrikels door aquaductus cerebralis
  3. het vierde ventrikel verbonden met ruggenmerg door Canalis centralis
    zie afbeelding in de sv p.3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. medulla spinalis?
  2. onderverdeling?
  3. grijze stof?
  4. witte stof?
  5. conus medullaris?
A
  1. ruggenmerg
  2. onderverdeling
    - cervicaal deel = continu met medulla oblongata
    - thoracaal deel + lumbaal deel
    - coccygeaal deel
  3. cellichamen van neuronen (binnenkant)
  4. gemyeliniseerde axonen van neuronen (buitenkant)
  5. stopt thv L1-2 en begint cauda equina
    zie tekening sv p.3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doorsnedes hersenen?

A
  • horizontaal
  • mid-sagittaal
  • coronaal (frontaal)
    zie tekening sv p4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

benoem de hersenregio’s met de functies

A
  1. prosencephalon
    - voorhersenen
    - hieruit ontstaan telencephalon en diencephalon
    - telencephalon: cerebrum
    - diencephalon: thalamus, hypothalamus, derde ventrikel en hypofyse
  2. mesencephalon
    - middenhersenen
    - verandert niet (midbrain)
  3. rhombencephalon
    - onderste gedeelte
    - metencephalon: pons + cerebellum + upper medulla oblongata
    - myelencephalon: Lower medulla oblongata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cerebrum?
opbouw?
functies?
kenmerken?

A

grote hersenen

  1. functies
    - bewuste gedachten
    - intellectuele activiteiten
    - geheugen
    - begin complexe bewegingspatronen
  2. opbouw
    - 2 hemisferen gescheiden door fissura longitudinales
    - verbonden door corpus callosum + diencephalon
  3. kenmerken
    - hemisferische lateralisatie: rechter en linker hemisfeer andere functies
    - somatotrope organisatie: hemisferen bedienen andere helft van lichaam ( L bediend R en R bediend L)
    - door overlap en grenzen gebieden is het moeilijk precieze functies toe te wijzen aan 1 gebied
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

cerebrale cortex?

kenmerken?

A

buitenste laag= grijze stof

  1. kenmerken
    - cortex vele plooiingen
    - gyrus en sulcus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

medulla?

A

binnenst laag = witte stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gyri en sulci?

A

zie afbeelding sv p5

21
Q

er zijn 3 categorieën van functioneel gebieden welke?

A
  1. motorisch gebied
    - Pre motorisch gebied: stuurt info naar primair motorisch gebied
    - primair motorisch gebied: controle vrijwillige skelet spieractiviteit
    - motor spraak regio: Broca, spierbeweging nodig voor spraak
    - frontaal oog gebied: controle oogbewegingen
  2. sensorische gebied
    - primair sensorisch cortex: sensorische info v tast, druk, pijn, temp receptoren
    - primair visuele cortex: visuele info
    - primair auditieve cortex: auditieve info
    - primaire smaak cortex: smaakinfo
    - primaire. olfactorische cortex: geur info
  3. associatiegebied
    - sensorische en motorische gebieden mee verbonden, verwerken en interpreteren van inkomende info en controleren motorisch respons
22
Q

welke cortex ligt in welke lob?

A

zie p6 sv

23
Q

geef de verschillende functies van de lobben

A
  1. frontale lob (9 functies)
    - hoge cognitieve functies
    - probleemoplossend denken
    - spontaniteit
    - geheugen
    - taal
    - motivatie
    - oordeelvermogen
    - impulscontrole
    - sociaal en seksueel gedrag
    - gebied van Broca
  2. pariëtale lob
    - rol in zintuigelijke waarnemingen
    - zintuiglijk en ruimtelijk inzicht creëren
    - belangrijke rol in oog-hand coördinatie en armbewegingen
    - verantwoordelijk voor herkennen en begrijpen taal
    - gebied van wernicke
  3. occipitale lob
    - rol in inzicht en herkenning personen en voorwerpen
  4. temporale lob
    - rol in emoties
    - reuk
    - tast
    - perceptie
    - geheugen
    - begrijpen van muziek
    - seksueel gedrag
    - bevat ook taalgebieden
24
Q

verschil tussen motorische en sensorische homunculi?

A

motorisch: innovatie van primair motorische cortex naar verschillende lichaamsdelen
sensorisch: input verschillende lichaamsdelen naar primair sensorische cortex

25
Q

kenmerken van homunculi?

A
  • komt tot stand door specifieke ontvanging en aansturing info op die plaats in cortex zodat ledematen het ene gedeelte en gezicht het andere gedeelte in beslag nemen
  • grootte die het afgebeelde lichaamsdeel inneemt wijst op de hoeveelheid neuronen die deze verzorgen
26
Q

functies van L en R hemisfeer?

A
  1. Linker
    - categorische hemisfeer
    - taalvaardigheid en analytische taken
    - gebied van Wernicke en Broca
  2. Rechter
    - representatieve hemisfeer
    - logische analyse
    - verbeelding en inzicht
    - muzikale en artistieke vaardigheden
27
Q

verschillende onderdelen diencephalon?

A
  1. thalamus
    - ovale massa aan elke kant derde ventrikel
  2. hypothalamus
    - antero-inferieure regio
    - verbonden met hypofyse door infundibulum
  3. epithalamus
    - pijnappelklier of epifyse
    - plexus choroideus in derde ventrikel
  4. chiasma optica
    - kruising nn. optici
    zie sv p9 afbeelding!
28
Q

benoem de functies van

  • thalamus
  • hypothalamus
  • epithalamus
A
  1. thalamus
    - schakelen en filteren sensorische informatie
    - coördinatie willekeurige en onwillekeurige motorische impulsen
  2. hypothalamus
    - controle endocriene systeem door afgifte hormonen
    - behoud homeostase: lichaamstemperatuur, bloeddruk, waterinname, waterexcretie en eetgedrag
    - regulatie dag/nacht ritme
    - controle emotioneel gedrag
    - controle autonoom ZS
  3. epithalamus
    - epifyse: productie melatonine voor dag nacht ritme (diurnaal ritme)
    - plexus choroideus: productie CSF
29
Q

limbisch systeem

  • definitie
  • opbouw
  • functies
A
  1. definitie
    - groep anatomische structuren die functioneel samenwerken als een systeem
  2. opbouw
    - structuren die een ring vormen rond diencephalon
  3. functies
    - reguleren emotionele toestand
    - koppelen bewuste, intellectuele functies hersenschors aan onbewuste en autonome functies van hersenstam
    - langetermijngeheugen
    - beslist of we taken willen uitvoeren
30
Q

verschillende onderdelen limbisch systeem

A

zie op computer afbeelding pf p10 sv

31
Q

basale ganglia
kernen?
functies?

A
  1. heeft 6 kernen
    - putamen
    - globus pallidus externus
    - globus pallidus internus
    - nucleus caudatus
    - substantia nigra
    - nucleus subthalamicus
  2. hiervan vormen:
    - putamen + nucleus caudatus = striatum
    - putamen + globus pallidus internus + externus = nucleus lentiformis
  3. functies
    - rol in motoriek, spiertonus skeletspieren, coördineren aangeleerde bewegingen, zorgen voor patroon en ritme als beweging gestart is
    - doelgericht gedrag
    - sociaal gedrag
    - emoties
32
Q

wat bevat substantia nigra?

A

bevat heel veel melatonine waardoor deze zwart kleurt

33
Q

hersenstam

  • definitie
  • opbouw
A
  1. definitie
    - bidirectionele doorgang banen tss cerebrum en ruggenmerg
  2. opbouw
    - mesencephalon met
    pedunculi cerebri
    substantia nigra
    tegmentum
    tectum met colliculi superior + inferior
    - pons
    - medulla oblongata
34
Q

kenmerken van mesencephalon?

A
  1. pedunculi cerebri
    - afdalende motor axon vanuit primair motor cortex
  2. substantia nigra
    - activatie basale kernen verhinderen door aanmaak dopamine
  3. tegmentum
    - onwillekeurige motorcommando’s, spiertonus en houding
  4. colliculi
    - verwerking visuele en auditieve info
  5. formatie reticulaire
    - onbewuste functies reguleren
    - activatie waaktoestand
    zie afbeelding p12+13!
35
Q

kenmerken pons?

A
  • verbinding cerebellum
  • controleert skeletspieren betrokken bij ademhaling
  • bevat neuronen voor gehoor, evenwicht, motorcontrole van gezicht
36
Q

kenmerken medulla oblongata?

A
  • ontstaat naadloos uit ruggenmerg
  • verbinding hersenen en ruggenmerg
  • reguleert vitale functies (HVA)
    hartreguleringscentrum
    vasomotorisch centrum
    ademhalingscentrum
37
Q

hersenvliezen

  • welke
  • functies
A
  1. functies
    - bescherming (schokdemping)
    - aanvoer O2 en voedingsstoffen door bloedvaten
  2. dura mater
    perinatale laag
    - vergroeid met hersenen
    - ruimte bij ruggenmerg: epidurale ruimte
    meningeale laag
    - diep in schedel
    - tss 2 lagen: durale veneuze sinussen
    - veneuze sinus: holte met veneus bloed
    - reabsorberen vocht om overdruk te vermijden
    - sterke invouwingen
    –> falx cerebri
    –> falx cerebelli
    –> tentorium cerebelli
    –> diafragma sellae
    zie afbeelding sv p13!!
  3. arachnoidea
    - bij ruggenmerg: subdurale ruimte
    - subarachnoïdale ruimte: tss arachnoïdea en pia mater
    - arachnoïdale trabeculae: web v collageen en elastische vezels
    - bloedvaten
    - hersenvocht (CSF)
  4. pia mater
    - volgt zenuwweefsel zijn vorm
    - sterk doorbloed
    - hoge stofwisselingssnelheid
    zie pagina 14 sv afbeelding!!
38
Q
cerebrospinaal vocht (hersenvocht)
leg aanmaak tot afvoer uit
A
  1. CSF aangemaakt in plexus choroideus in ventrikelholtes
  2. vocht circuleert door ventrikels
  3. vocht gaat vanuit 4de ventrikel naar Canalis centralis en subarachnoïdale ruimte via foramina magendie en luschka
  4. via arachnoïdale vilii wordt vocht geabsorbeerd in veneuze circulatie
39
Q

functie van CSF?

A

bescherming = schokdemping
transport neunchemische stoffen
zie p15 afbeelding

40
Q

bloedvoorziening hersenen?

A

80% a. catoris interna

20% a. vertebralis

41
Q

verschillende arteria?

A

a. carotis interna
a. cerebri anterior en media
a. communicans anterior
a. vertebralis
a. basilaris
a. cerebri posterior
a. communicans posterior

42
Q

cikel van willis?

A

is de cirkel waar bloedvaten samenkomen, verbonden zijn (Zie p15 +16 afbeelding sv)

  1. a. communicans anterior
  2. a. cerebri anterior
  3. a. carotis interna
  4. a. communicans posterior
  5. a cerebri posterior
43
Q

craniale zenuwen?

A
  1. n. olfactorius (I)
    - reuk
    - ligging zie tekening
  2. n. opticus (II)
    - zicht
  3. n. oculomotorius (III)
    - oogbewegingen en pupil constrictie (parasympathisch)
  4. n. vagus (X)
    - gemengde functie sensorisch + motorisch
    - spijsverteringsorganen
    - longen
    - stembanden
    - hart (parasympatisch)
    - slikken
44
Q

zinnetje voor de 12 craniale zenuwen?

A
Onze = olfactorius
Oude = opticus
Onderwijzer = oculomotorius
Tekent = trochlearis 
Telkens = trigeminal
Als = abducens
Fijne = facial
Verliefde = vestibulocochlearis
Genieter = glossopharyngealis
Vrij = vagus
Aardige = accessorius
Heupen = hypoglossal
45
Q

ruggenmerg

- grijze stof?

A
  1. grijze stof
    - cellichamen van neuronen en gliacellen
    - roze kleur door bloed
    - cornu posterior: schakelneuronen die sensorische informatie doorgeven naar sensorische banen in witte stof en op segmentaal niveau
    - cornu lateralis: visceromotorische neuronen sympathische systeem
    - cornu anterius: perifere somatosensorische neuronen en motorische voorhoorncellen die bepalen activiteit motorische eenheden in dwarsgestreepte spieren
46
Q

ruggenmerg

- witte stof?

A
  1. witte stof
    - zenuwvezels die longitudinale richting ruggenmerg lopen
    - witte kleur door myeline
    - funiculus posterior: sensorische geleiding tast, druk, proprioceptie, vibratie en discriminatie
    - funiculus lateralis: proprioceptieve input 1 lichaamszijde met oog op gecoördineerde musculaire contracties + sensorische geleiding pijn, temperatuur, motorische geleiding best controleren bewegingen en musculaire tonus en houding
    - funiculus anterius: sensorische geleiding druk en grove tast en motorische geleiding controle skeletale spieren, musculaire tonus en lichaamshouding in relatie tot bewegingen hoofd
    - propriospinale banen: oudste gedeelte witte stof en liggen centraal
47
Q

verschil tss hoeveelheid grijze en witte stof op verschillende niveau’s in het ruggenmerg?

A
  • witte stof neemt af craniaal naar caudaal
  • motorische vezels nemen af van craniaal naar caudaal
  • sensorische banen treden in van caudaal naar craniaal
  • grijze stof grootste op cervicaal en lumbaal vlak
    zie p18 sv afbeelding!!
48
Q

afbeeldingen kunnen aanduiden!

A

zie p 19 sv