elektrochemische communicatie Flashcards

1
Q

spiercontracties aangestuurd door?

A
  • impulsen CZS
  • impulsen via neuronen aangebracht
  • axon splitst: aansturing meerdere spiervezels
  • neuromusculaire junctie = plaats samenkomst axon en spiervezel –> geeft neurotransmitter af
  • stimulatie spiervezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

termen

  • motorische impuls
  • motor neuronen
  • motor unit
  • neuron activeert wat?
  • smalle motor units
  • grote motor units
A
  1. motorische impuls
    - impulsen die bewegingen aansturen
  2. motor neuronen
    - neuronen die motorische impulsen geven
  3. motor unit
    - motorische neuron + alle spiervezels die door deze neuron worden aangestuurd
  4. neuron activeert alle geassocieerde spiervezels
    - sterke contractie = veel motor units
    - zwakke contractie = weinig motor units
  5. smalle motor units
    - contractie sterkte in kleine stappen aanpassen
  6. grote motor units
    - behouding postuur of grote bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

definitie van neuromusculaire junctie

A
een synaps (punt communictatie neuron en andere cel) 
die neurotransmitters bevat (= acetylcholine) en ontstaan is doordat axon van een motorneuron zich gesplitst heeft en synapsen heeft gevormd 
zie afbeelding sv p1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

werkwijze contractiecyclus

A
  1. AP komt in synaps aan
    2.Ca2+ in synaps vrijgelaten
    - door voltage-gated kanalen om vesikels met acetylcholine vrij te geven
    - in synaptische spleet vrijlaten
  2. acetylcholine op receptoren
    - in motorische eindplaat waardoor positieve ionen in sarcomeer gaan
  3. sarcolemma genereert AP die door T-tubuli doorgegeven wordt aan SR
  4. SR geeft Ca2+ vrij
  5. ATP aan myosinekop en splitsen in ADP+ P waardoor kop energie krijgt om kruisbrug te vormen en powerstroke v actine te doen
  6. Ca2+ op troponine receptor om tropomyosine soort te verplaatsen
    - actieve bindingsplaats myosine kop komt vrij
  7. ATP bindt opnieuw aan kop om kruisbrug los te laten
    zie afbeelding p2 sv!!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 typen cellen in CZS + functies?

A
  1. neuronen
    - zenuwcellen die prikkelbaar zijn
    - ontvangen signalen/ geven signalen door zonder verlies signaalsterkte
    - dmv elektrische impulsen
  2. gliacellen
    - ondersteunen neuronen en sommige typen signalen verzenden
    - scheiden axons van elkaar
    - halen afval weg en bevorderen de groei van neuronen
  3. stamcellen
    - voorlopers van neuronen en gliacellen
    - kan zichzelf delen
    - in staat uit te groeien tot 1 of meer gespecialiseerde celtypen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bouw van een neuron?

A
  • een typisch neuron heeft een cellichaam of soma
  • een aantal dunne uitlopers
  • axonen en dendrieten zijn de uitlopers
  • axonen geleiden van de zenuwcel ad en dendrieten er naar toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

leg uit

  • soma
  • dendrieten
  • axon
  • eindknopen
A
  1. soma
    - cellichaam
    - bevat nucleus, Golgi-apparaat en RER
    - produceert hvlh en variatie aan neurotransmitters (eiwitten)
  2. dendrieten
    - tak-achtige extensies
    - belangrijke input plaats
    - invoereenheid van de cel
    - projecteren vanuit soma
    - gespecialiseerd om info van andere cellen te ontvangen
  3. axon
    - uitsteeksel vanuit soma
    - belangrijke output plaats
    - strekt zich uit vanuit soma en reikt van cellichamen tot targetcellen
    - uitvoereenheid van de cel
    - gespecialiseerd om info naar andere neuronen, spiercellen en klieren te verzenden
    - meeste neuronen 1 axon die ontstaat uit een gespecialiseerd gebied van de cel = axonheuvel
  4. eindknopen
    - presynaptische terminals
    - transporteren info over activiteit van neuron via neurotransmitters die in synaptische spleet worden losgelaten (= plaats interneurale communicatie)
    zie p3 sv afbeelding!!!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is axoplasmatisch transport?

  • definitie
  • anterograad transport
  • retrograde transport
A
  1. definitie
    - transport van substantie doorheen axon
  2. anterograad transport
    - neurotransmitters van soma naar presynaptische terminal
  3. retrograde transport
    - neurotransmitters van presynaptische terminal naar soma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verschillende typen neuronen?

A
  1. bipolaire cellen
    - 2 primaire uitsteeksels
    - dendrietwortel: vertakking in meerdere dendriettakken
    - axon: vormt presynaptische terminals
  2. pseudo-unipolaire cellen
    - 1 uitsteeksel
    - 2 axonen
    - geen echte dendrieten
    - voornamelijk sensorische neuronen die info PZS naar CZS brengen
    - 1 soma ondersteunt beide axonen
  3. multipolaire cellen
    - vb. interneuronen
    - meerdere dendrieten vanuit soma
    - 1 axon
    - meest voorkomende cel in vertebrale zenuwsysteem
    - gespecialiseerd in accomoderen grote hvlh synaptische input van dendrieten (sensorische info)
  4. unipolaire cellen
    - dendrieten lopen over in een axon
    zie sv p4 afbeelding!!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

celmembraan van neuronen hebben?

A
  • elektrische spanning

- wnnr verdeling ionen aan weerszijden membraan verschilt zal verschil in elektrische lading ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe communiceren neuronen?

A

door snelle elektrische veranderingen over het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat hebben we nodig voor snelle elektrische veranderingen?

A

kanaal-eiwitten die verdeling ionen aan weerszijde celmembraan kan laten verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke verschillende typen eiwit kanalen zijn er?

A
  1. lek-kanaal
    - diffusie van kleine hoeveelheid ionen doorheen het membraan
    - langzaam continue tempo
    - belangrijk instant houden osmotische gradiënt
    - GEEN POORT-SYSTEEM
    - ALTIJD OPEN
  2. ligand-gated kanaal
    - opent dmv neurotransmitters die binden aan kanaal-receptor op post-synaptische celmembraan
    - geopend kanaal laat doovloeiing ionen tss extra- en intracellulaire omgeving toe
    - generatie lokaal potentiaal
  3. modality-gated kanaal
    - veelvoorkomend bij sensorische neuronen
    - opent dmv mechanische krachten
    - vb. kracht, druk, aanraking, temperatuur, chemicaliën,…
  4. voltage gated kanaal
    - opent dmv elektrische potentiaal verandering in celmembraan
    - opent en sluit zeer snel
    - voortplanting AP en vrijlating neurotransmitters voor transport info
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

elektrische potentialen?

  • algemeen
  • verschillende typen
A
  1. algemeen
    - verschil in elektrische lading verzorgd door ionen over celmembraan heen
  2. verschillende typen
    rustpotentiaal: -70Mv
    - geen netto verandering in voltage verschil tussen weerszijde celmembraan

evenwichtspotentiaal

  • geen netto verandering in beweging ion
  • wel verplaatsing individuele ionen in en uit cel
  • K+ = -85Mv
  • Na+ = +60Mv

lokaal potentiaal:

  • doorgeven van info
  • 1ste initiële verandering in potentiaal
  • bij ontvangstplaatsen neuron
  • sensorisch neuron receptoren
  • motorneuronen en interneuronen het postsynaptische membraan
  • depolarisatie hiervan leidt tot een AP

AP:

  • korte, grote depolarisatie in elektrisch potentiaal
  • herhaaldelijk geregenereerd over lengte van het axon
  • info doorgegeven over een langere afstand tot presynaptische terminal
  • opwekken vraag veel Na+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3 belangrijke ionen welke?

A

K+
Na+
Cl-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

belangrijke ionen & ionkanalen die bijdragen tot specifiek rustpotentiaal?

A
  1. negatief geladen moleculen (anionen)
    - vast in neuromembraan want te groot voor diffusiekanalen
  2. passieve diffusie ionen langs lek kanalen
    - meer voor K+ dan Na+ waardoor RP dichter bij evenwichtspotentiaal K+ zit
  3. Na+ - K+ pomp
    - ATP zorgt dat ionen via actief transport tegen elektrochemische gradiënt in gaan
    - 2K+ in cel
    - 3Na+ uit cel
    - zolang cel ATP heeft
    - ongelijke verdeling ionen en elektrische ladingen blijft over membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

concentratiegradiënt?

A

het verschil in verplaatsing verschillende ionen tussen binnenkant en buitenkant van het membraan zodat concentratie intracellulair en extracellulair gelijk is

  • ionen van hoge conc. naar lage conc.
  • richting ionenstroom bepaald door 2 drijfkrachten samen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verschil tussen rustpotentiaal en evenwichtspotentiaal

A

rustpotentiaal
- verschil in conc. dus verchil in elektrisch potentiaal en gradiënt

evenwichtspotentiaal
- membraan in evenwicht, evenveel conc aan beide kanten van membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoeveel bedraagt potentiaal

Na+, K+ en Cl-?

A

K+ = -85 (van buiten cel naar binnen cel)
Na+ = 65 (van binnen cel naar buiten cel)
Cl- = -70/-20 (van binnen cel naar buiten cel)
zie pagina 7 sv tekening!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Na/K pomp?

A

rustpotentiaal = -70
beste waarde om iets te prikkelen, buitenkant positief en binnenkant negatief
- intra = negatief K
- extra = positief NA, Cl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

passief transport?

A

concentratiegradiënt: van hoge naar lage conc

  • K naar extra
  • Na en Cl naar intra door concentratiegradiënt

elektrische gradiënt: kijken naar lading

  • K positief, negatieve lading intra, trekt K naar binnen
  • Na positief en elektrische gradiënt gaat nog eens naar binnen trekken omdat intra zo negatief is
  • Cl negatief dus naar buiten getrokken door extrac.
  • K conc sterker dan elektrisch dus K naar buiten
  • Na naar binnen
  • Cl doet niet veel

elk ion een evenwichtspotentiaal ion

  • K+ -85 dus naar buiten
  • Na+ +65 dus naar binnen
  • om -70 te krijgen is pomp nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

actief transport?

A

alles wordt meer negatief en meer positief om -70 te behouden
- via netto transport K naar buiten en Na naar binnen, kijken naar resultante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  • welke ionen meeste invloed op rustpotentiaal?

- wat zijn de gevolgen?

A
  1. K+ meeste invloed doordat deze meer verplaatst, door meerderheid aan lek-kanalen
    - meer netto uitwaartse K+ verplaatsing
    - Na+-K+ pom[ zal er voor zorgen dat Na+ naar buiten de cel gaat en K+ naar binnen de cel verplaatst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

geleidbaarheid van Na+ ionen?

A

als geleidbaarheid 10x groter wordt dan die voor K+ dan gaat de cel depolariseren want deze wordt positiever
rustpotentiaal verandert meer in de richting van evenwichtspotentiaal van Na+
de cel is makkelijker prikkelbaar
-!! geen rust meer !!

25
Q

rol Na/K pomp?

A

Na/K pomp verplaatst 2K+ ionen naar binnen de cel en verplaatst 3Na+ naar buiten de cel bij elke cyclus

  • geeft oneven verdeling Na+ en K+ over het membraan
  • !! noodzakelijk om concentratiegradiënt in stand te houden
26
Q

verschil tussen depolarisatie en hyperpolarisatie

A
  1. depolarisatie
    - elektrisch potentiaal is minder negatief geladen dan rustpotentiaal
    - werkt PRIKKELEND
    - verhoging kans dat neuron elektrisch transporteerbaar signaal produceert
  2. hyperpolarisatie
    - elektrisch potentiaal is meer negatief dan rustpotentiaal
    - werkt REMMEND
    - verlaging kans neuron elektrisch transporteerbaar signaal produceert
27
Q

ontstaan receptorpotentiaal na prikkeling

A
  • perifere receptoren hebben modality gaten kanalen!!!
    1. lokaal receptor potentiaal gemaakt
  • perifere receptroen v sensorische neuronen gecompenseerd, gestretcht, vervormd of blootgesteld aan temperatuur veranderingen/chemische signalen
    2. lokaal receptor potentiaal
  • zorgt voor opening modality gaten kanaal
  • sensorische info coderen als doorstroming ionen
  • meeste receptor potentialen depolariseren
  • SOMS hyperpolariserend
28
Q

verschil receptorpotentiaal en AP?

A

receptorpotentiaal
- sensor prikkelt, kanaal gaat open

AP
- wnnr prikkel sterk genoeg is

29
Q

lokaal potentiaal heeft 2 categorieën
- receptorpotentiaal
- synaptisch potentiaal
geef de kenmerken

A
  • amplitude varieert onderling
  • afname amplitude van potentiaal wnnr verspreidt
  • als stimulus langer of groter is = potentiaal ook langer of groter
30
Q

sterke lokale potentialen versterken temporale en spatiëren summatie

A
  1. temporele summatie
    - gecombineerd effect serie kleine potentiaal verschillen die heel kort op elkaar volgen
  2. spatiële summatie
    - proces waarbij receptoren of synaptische potentialen geproduceerd in verschillende gebieden van neuron bij elkaar gevoegd wordt
31
Q

axon hillock of trigger zone wat gebeurt daar?

A
  • neuromembraan verenigt depolarisatie en hyperpolarisatie van lokale potentialen
    = netto verandering bepaalt wat er in het neuron gebeurt!
32
Q

AP

  • definitie
  • kenmerken
  • werking
A
  1. definitie
    - groot depolarisatie signaal dat zich actief voortplant over de axon door herhaalde productie van het signaal
  2. kenmerken
    - langere afstand afleggen waarbij info transporteert
    - alles of niets principe: elke keer dat een stimulus groot genoeg is voor productie AP zal deze gemaakt worden ook al is het net groot genoeg
    - sterke stimuli en minimaal voldoende stimuli produceren AP met hetzelfde voltage en duur
  3. werking
    - productie AP komt tot stand door plotse influx Na+ door voltage gated kanalen
    - trigger zone: plaats waar vele Na+ kanalen zitten in sensorische neuronen
    - axon hillock is hetzelfde maar dan voor interneuronen en motorische neuronen
33
Q

verschillende fases van AP

–> zie grafiek

A

drempelpolarisatie: gaat vooraf aan AP
1. stimulus: treshhold potentiaal
- stimulus net groot genoeg om AP te maken (-55Mv)
- eerst voltage gated Na+ kanalen openen
- Na+ gaat cel binnen
- depolarisatie axon begint

  1. depolarisatie (alles of niets principe)
    - drempelwaarde is bereikt
    - membraanpotentiaal wordt snel minder negatief en uiteindelijk zelfs positief
    - Na+ kanalen openen en veel Na+ door negatieve binnenkant aangetrokken
    - binnenkant wordt meer positief
    - Na kanalen sluiten 1 ms nadat ze open zijn gegaan
  2. AP
  3. repolarisatie
    - velen voltage gated K+ kanalen openen en K+ worden door positieve binnenkant naar buiten geduwd
    - positieve ionen gaan buiten axon
    - conc elektrische gradiënt speelt een rol waardoor snelle efflux K+ ontstaat
  4. refractaire periode
    - prikkel kan even niet meer plaatsvinden
  5. hyperpolarisatie naar rustfase
    - voltage gated K+ kanalen blijven open waardoor verdere uitgang K+ gebeurt waardoor membraan aan binnenkant een tijdje meer gepolariseerd is om daarna naar de rustpotentiaal terug te keren doordat kanalen zullen sluiten via actie van Na+/K+ pomp
34
Q

toestand kanalen en ionenstromen

A
  1. trage depolarisatie
    - toegenomen doorlaatbaarheid Na+ naar binnen
  2. snelle depolarisatie
    - nog een hoger toegenomen geleidbaarheid
  3. repolarisatie
    - toegenomen geleidbaarheid voor K+ naar buiten en zijn kanalen voor Na+ gesloten
  4. hyperpolarisatie
    - kanalen voor K+ blijven open en voor Na+ gesloten
    - K+ ionen kunnen potentiaal terug op normaal niveau brengen
35
Q

absolute en relatieve refractaire periode?

A
  1. absolute
    - membraan blijft onbeantwoord
    - Na+ kanalen kunnen niet heropend worden voor bepaalde tijd na sluiting
  2. relatieve
    - tijdens hyperpolarisatie
    - potentiaal meer negatief dan normaal
    - stimuli moet sterker dan normaal zijn om AP te veroorzaken
    zie p10 sv
36
Q

voordelen refractaire periode?

A
  • helpt voorwaartse voortplanting van AP
  • verhindert achterwaartse stroming
  • als deze er niet waren zou stroming ionen geassocieert met AP zorgen voor voortplanting voor en achterwaartse richting
37
Q

verplaatsing AP over zenuwvezel?

A
  1. elektrische ladingspotentiaal verspreidt zich passief over axon
  2. proces wordt herhaald over hele lengte van axon en komt verplaatsing AP over zenuwvezel tot stand
    verplaatsing AP
    - via opeenvolgende Na en K kanalen die open gaan en daarmee de volgende open zetten
    - daarna gaan ze dicht en pas na refractaire periode open
    - vandaar gaat signaal 1 kant op
38
Q

2 factoren zorgen voor propagatie AP

A
  • passieve eigenschappen axon

- actieve opening ionkanalen

39
Q

snellere geleiding bij sommige axonen door?

A
  • vergroting diameter axon
  • myelinisatie: isolatielaag rond axon die snelheid voortplanting potentiaal doet stijgen
  • CZS: oligodendrocyten leggen myeline aan en wikkelen zich rond meerdere axonen
  • hoe hoger de weerstand, hoe beter de geleiding
  • PZS: Schwann cellen wikkelen zich volledig rond 1 axon en vormen windingen
  • er ontstaat open plaatsen, knopen van Ranvier
40
Q

wat is unidirectionele voortplanting?

A

als ionen naar beneden lopen van hun elektrochemische gradiënt tijdens voortplanting van AP dan zou amplitude kunnen verstrooid worden als de impuls naar beneden zou lopen

41
Q

wat is saltatoire geleiding?

A
  • gemyeliniseerde axonen bevatten ongemyeliniseerde delen (knopen van Ranvier)
  • knoop bevat hoge conc aan Na+ en K+ kanalen
  • AP reist snel over gemyeliniseerde delen en gaat iets langzamer bij ongemyeliniseerde delen
  • knoop wordt gedepolariseert
  • Na+ kanalen openen
  • AP ontstaat
  • AP springt van knoop naar knoop
  • cyclus blijft doorgaan
42
Q

demyelinisatie?

A
  • verdwijnen van myelineschede, verlies van myeline
  • de stof die als isolerende laag om veel zenuwvezels aanwezig is en de geleiding van impulsen door die zenuwvezels versnelt
    waardoor geleidingssnelheid van betrokken axonen vermindert
    –> vb. multiple sclerose
43
Q

passieve en actieve voorgeleiding?

A

passief
- binnenkant membraan positief geladen tijdens AP en deze positieve ladingen worden door verder liggende negatieve ladingen aan binnenkant van celmembraan ook aangetrokken en zo zal een verder passieve geleiding plaatsvinden van AP over axon

actief
- Na+/K+ pomp gaat energie nodig hebben om einddatum AP te voltooien en geleiding te volbrengen

44
Q

axon classificatie!

A

als gemyeliniseerd dan snellere geleiding en hoe dikker de vezels, hoe sneller de geleiding
zie afbeelding sv tessa verschillende axonen!

45
Q

synaptische potentiaal beschouwd als lokaal potentiaal?

A
  • lokale veranderingen in ion concentratie in postsynaptische membraan
  • neurotransmitters binden aan receptoren
  • ionkanalen openen in postsynaptische membraan
  • effect: lokale depolarisatie (EPSP) of lokale hyperpolarisatie (IPSP)
46
Q

EPSP?

A

exciterende postsynaptisch potentiaal

  • neurotransmitters binden op posysynaptische receptor
  • opening ionkanalen
  • onmiddellijke lokale doorstroming Na+ en Ca2+ in cel
  • depolarisatie waardoor EPSP wordt gemaakt
  • summatie meerdere EPSP’s kan leiden tot ontstaan AP
  • veelvoorkomend in CZS en PZS
47
Q

IPSP?

A

inhiberend postsynaptisch potentiaal

  • neurotransmitters binden op postsynaptische receptor
  • opening ionkanalen
  • onmiddellijke lokale doorstroming Cl- in de cel en K+ uit de cel
  • hyperpolarisatie waardoor IPSP wordt gemaakt en dus een verminderde kans op AP gaat gebeuren
  • als IPSP en EPSP tegelijk gebeuren zal summatie bepalen of AP wordt gemaakt of niet
48
Q

ionkanalen die een rol spelen?

A
ligand gated (postsynaptisch)
voltage gated (pre en postsynaptisch)
49
Q

verschil en bouw van neuro-neurale junctie en neuromusculaire junctie

A

bouw:

  • neuro- neuraal: veel synapsen werken hierop + lokaal
  • neuromusculair: 1 synaps werkt op 1 spiercel + alles of niets principe!!

functie:

  • neuro-neuraal: exciterend of inhiberend (de polarisatie + hyperpolarisatie)
  • neuromusculair: enkel exciterend (depolarisatie)
50
Q

synaptische transmissie is een indirecte transmissie?

A

AP overgedragenn via NT dus moet eerst via NT voordat die aankomt op ontvangende cel

51
Q

synaptisch potentiaal is lokaal potentiaal?

A

lokale veranderingen in ion conc in postsynaptisch membraan
NT gaan binden aan receptoren, waardoor ionen kanalen openen in postsynaptisch membraan
lokale EPSP ontstaat of IPSP

52
Q

verschillende stappen neuromusculaire junctie?

A
  1. AP komt op einde axon en depolariseert het presynaptisch membraan
  2. Ca komt in presynaptisch terminal door voltage gated kanaal
  3. verplaatsing NT en binding membraan, NT begeleid in synaptische kloof door vrijlating acetylcholine
  4. acetylcholine bindt op receptroen in postsynaptische membraan en activeert NT
  5. receptoren veranderen van vorm, opening kanalen, Na+ gaat cel binnen en K+ gaat cel buiten
    - -> zorgt voor depolarisatie van postsynaptisch membraan
    - -> ontstaan eindplaatpotentiaal
53
Q

voorbeeld neuromusculaire transmissie?

A

MS en lambert eaton

myasthenia gravis

54
Q

faciliterende synapsen?

A

meer NT worden losgelaten

  1. presynaptisch axon laat NT vrij in EPSP werking hebben
  2. lichte depolarisatie axon terminal 2de neuron
  3. lichte Ca+ influx
  4. AP in axon terminal 2de neuron, duur AP versterkt door lichte depolarisatie
  5. verlengde AP zorgt voor meer influx Ca2+ in axon terminal 2de neuron
    - -> meer vesikels losgelaten
  6. meer NT binden op postsynaptisch celmembraanreceptoren
  7. meerdere EPSP nodig om fascilitatie te veroorzaken
55
Q

inhiberende synapsen?

A

minder NT losgelaten

  1. presynaptisch axon laat NT vrij die IPSP werking hebben
  2. lichte hyperpolarisatie axon terminal 2de axon
  3. AP komt in axon terminal 2de neuron
    - -> duur verminderd door lichte hyperpolarisatie
  4. verzwakte AP zorgt voor mindere influx Ca2+ in axon terminal 2de neuron
  5. minder vesikels losgelaten
  6. minder NT binden op postsynaptische celmembraanreceptoren
56
Q

belang integratie EPSP?

A

meerdere EPSP’s nodig om facilitatie te veroorzaken

57
Q

invloed EPSP’s dichter bij axon hillock?

A

bij axon hillock veel grotere dichtheid van kanalen nodig voor AP te maken en EPSP veel meer kanalen rond die plaats openen waardoor er meer ionen instromen –> sterkere depolarisatie –> makkelijker tot AP komen

58
Q

inhiberende synapsen kort bij axon hillock dan motorische neuronen

A

omdat als er een inhiberend effect zou moeten gebeuren deze makkelijker een effect zal veroorzaken bij de axon hillock omdat daar weer de grootste dichtheid aan kanalen zit

59
Q

presynaptisch en postsynaptische inhibitie?

A

pre: op axon net voor de synaps inhibitie
post: inhibitie op postsynaptisch membraan