Nederlands Woordenschatblad Flashcards

1
Q

Strikte normen

A

Strenge regels/voorwaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Scheiden

A

Van elkaar halen of houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Recent

A

Pas geleden, onlangs, net pas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Intentie

A

Bedoeling, wat je wilt bereiken ermee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Faciliteiten

A

Voorzieningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cruciaal

A

Beslissend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nakomen

A

Doen wat je aan men hebt belooft. “Een belofte nakomen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Clementie

A

Welwillendheid, menselijkheid, mildheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bekendmaken

A

iets onthullen, willen dat men iet moet weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Indienen

A

Geven, inleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Toezegging

A

Belofte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Melding

A

Bericht over iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ruimhartigheid

A

Royaliteit, royaal zijn/vrijgevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Strijden

A

Vechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zijn geworteld

A

Zich ergens thuisvoelen

“I love NY but my roots are i the Netherlands and China”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vallen buiten

A

Niet voldoende aan de gestelde eisen/ niet voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Opduiken

A

Onverwachts tevoorschijn komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een beroep doen op

A

Een verzoek om hulp doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Daadwerkelijk

A

Echt waar/inderdaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Beduidend

A

Aanmerkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Criteria

A

Beslissende kenmerken waaraan je iemand aan eisen kan voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Toezicht

A

Als bewaking, erop letten dat, het toezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Buiten de boot vallen

A

Niet voelden aan de regels of eisen die iemand is voorgelegd ; zodat iemand ergens voor wordt uitgesteld of niet eens mee mag doen aan iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In aanmerking komen

A

Geschikt geacht worden of dat het mogelijk is dat hij ergens aan mee mag doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Vanwege

A

Wegens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Kwetsbare

A

Gevoelig/ breekbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Noodzakelijk

A

Nodig

“Het is noodzakelijk dat we de energie aanzetten voordat we verder gaan verkennen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Aanvankelijk

A

Oorspronkelijk, in het begin, eerst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Populaire

A

Geliefd of bewonderd

30
Q

Bij voorkeur

A

Liefst

31
Q

Wekelijks

A

Elke week

32
Q

Column

A

Regelmatige bijdrage aan een krant/ tijdschrift met een bijzonder eigen inhoud

33
Q

Effectief

A

Doeltreffend

34
Q

Informatie

A

Inlichtingen

Zodat je iets meer weet van een bepaald onderwerp of situatie

35
Q

Weelderig

A

Overdadige

36
Q

Aspecten

A

Kanten van waar je iets bekijkend of gewoon kanten

37
Q

Spoedeisende

A

Waar haast bij is

38
Q

Spoedige

A

Heel gauw

39
Q

Eventuele

A

Mogelijke

“Je kan eventueel mijn workpad pakken voor meer informatie over de drone”

40
Q

Spectaculair

A

Iets dat groot is opgezet

41
Q

Omstreden

A

Iets waar men niet mee eens is. Een ruzie zou je kunnen zeggen

42
Q

Omarmen

A

Met instemming ontvangen

43
Q

Talloze

A

Vele

44
Q

Matig

A

Middelmatig, niet goed/niet slecht

45
Q

Sober

A

Kaal, met weinig versiering,

46
Q

Somber

A

Neerslachtig, verdrietig

47
Q

Doorgaans

A

Vaak

48
Q

Hilarisch

A

Iets extreem grappigs

49
Q

Vrezen

A

Bang ergen voor zijn

50
Q

Secuur

A

Zorgvuldig, netjes

51
Q

Alledaags

A

Gewoontjes

52
Q

Revolutionair

A

Vernieuwend, grensverleggend

53
Q

Zorgvuldig

A

Secuur of met aandacht

54
Q

Iets op z’n duimpje kennen

A

Iets uit zijn hoofd weten

55
Q

Een appeltje voor de dorst

A

Iets extra’s voor zware tijden

“Zoals een verborgen geldkluis openen als je failliet gaat”

56
Q

Je ogen de kost geven

A

Ervan genieten en goed om je heen kijken

57
Q

Je tanden in iets zetten

A

Je ergens stevig aan vast grijpen/bijten

58
Q

Helder

A

Duidelijk

59
Q

Item

A

Voorwerp

60
Q

Houvast

A

Steun hebben aan iets

61
Q

Uiteindelijk

A

Ten slotte

62
Q

Overeenkomen

A

Afspreken

63
Q

Luttele

A

Weinigen

64
Q

Kennen

A

Iets uit je hoofd weten

65
Q

Je mond voorbij gaan

A

Een geheim verklappen

66
Q

Iets het hoofd bieden

A

Niet bang zijn

67
Q

Je beste beentje voor zetten

A

Je best doen

68
Q

Het achter je ellebogen hebben

A

Stiekem doen of zijn

69
Q

Niet op z’n achterhoofd gevallen zijn

A

Een goed verstand hebben

70
Q

Op zijn teentjes getrapt zijn

A

Beledigd zijn

71
Q

Ooit

A

Eens, vroeger