nederlands les 11 (spreekwoorden) Flashcards

1
Q

de aansluiting

A

ergens mee in contact komen, ergens bij passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorkomen

A

verhinderen, zorgen dat iets niet gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

er schuilt een addertje onder het gras

A

het lijkt mooi, maar er zit een gevaar achter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de wind in de zeilen hebben

A

veel geluk, voorspoed hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nu breekt mijn klomp

A

sprakeloos zijn door verbazing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

werken als een paard

A

heel hard werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

boter op zijn hoofd hebben

A

schuldig zijn, zelf ook fouten maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een appeltje voor de dorst

A

iets wat je opzijlegt voor later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het regent pijpenstelen

A

het regent erg hard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de bloemetjes buiten zetten

A

uitbundig feesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

iemand in de bloemetjes zetten

A

iemand huidigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar het hart van vol is, loopt de mond van over

A

waar men erg mee bezig is, daar wil men over praten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

in hart en nieren

A

vanuit volle overtuiging, door en door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het rijk voor zich alleen hebben

A

alleen thuis zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

met hart en ziel

A

met plezier en passie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een koekje van eigen deeg

A

je wordt op dezelfde manier gestraft zoals je zelf een ander hebt aangepakt

17
Q

wie een put graaft voor en ander, valt er zelf in

A

wie een ander iets wil misdoen, kan er zelf het slachtoffer van worden

18
Q

twee handen op een buik

A

ze verstaan elkaar volkomen

19
Q

naast zijn schoenen lopen

A

arrogant zijn

20
Q

blaffende honden bijten niet

A

zijn die het hardst roepen, zijn het minst gevaarlijk

21
Q

zijn steentje bijdragen

A

meedoen aan iets

22
Q

als een lopend vuurtje

A

zich snel verspreiden

23
Q

iemand een hart onder de riem steken

A

iemand moet inspreken

24
Q

de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet

A

iemand verwijt een ander iets, waaraan hij zelf schuldig is

25
Q

iemand zwartmaken

A

kwaad spreken over iemand

26
Q

advocaat van de duivel spelen

A

kritische vragen stellen vanuit een zo negatief mogelijk standpunt

27
Q

een harde/ zware dobber aan iets hebben

A

het moeilijk hebben met iets

28
Q

een ongelikte beer

A

een onbeschofterik

29
Q

op de fles gaan

A

failliet gaan

30
Q

goede wijn behoeft geen krans

A

iets wat goed is, hoeft niet aangeprezen te worden

31
Q

iets in een nieuw jasje steken

A

het uitelijk van iets of iemand vernieuwen

32
Q

iets wikken en wegen

A

alle voor- en nadelen bekijken en afwegen

33
Q

witwassen

A

iets illegaals legaliseren (wettelijk maken)

34
Q

zich (niet) laten vangen

A

zich (niet) laten foppen, bedotten

35
Q

zijn eigen boontjes doppen

A

zelfstandig zijn, zijn plan trekken

36
Q

er geen touw aan kunnen vastknopen

A

er niets van begrijpen

37
Q

niet door de beugel kunnen

A

iets wat ontoelaatbaar is

38
Q

met de gebakken peren zitten

A

ergens voor moeten opdraaien

39
Q

de etymologie, etymologisch

A

de (historische) herkomst van een woord