nederlands les 1,4,9 Flashcards
1
Q
divers
A
veschillende
2
Q
expliciet
A
uitdrukkelijk, letterlijk zo gezegd, nadrukkelijk
3
Q
efficiënt
A
doelgericht, doeltreffend
4
Q
een trend
A
een verschijnsel, een tendens, een verloop
5
Q
een aspect
A
een onderdeel, de kant van een zaak
6
Q
een detail
A
een klein onderdeel van iets
7
Q
een citaat
A
een uitspraak
8
Q
markeren
A
aanduiden
9
Q
een alternatief
A
een andere mogelijkheid, andere keuze
10
Q
flatuleren
A
winderig zijn
11
Q
vomeren
A
overgeven
12
Q
ontvreemden
A
stelen