Nederlands 1-6 meer dan lezen Flashcards

1
Q

oriënterend lezen

A

de titel, plaatjes tussenkopjes, de eerste alinea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

globaal

A

de eerste en laatse zin van de alineas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

precies

A

tekst nauwkeurig lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zoekend

A

je let op opvallende dingen uit de tekst bijv dikgedrukte woorden of tekentjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een synoniem

A

woorden met dezelfde betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

omschrijving

A

uitgelegd wat het betekent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

definitie

A

vaste omschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorbeeld

A

zoals, zo, bijvoorbeeld, neem nou, :

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tegenstelling

A

het tegenovergestelde of een voorvoegsel dat niet betekent, on, il, a, in, im, ir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bekend woorddeel

A

(deur)knop of (achter)tuin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

illustratie

A

plaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

onderwerp

A

zo kort mogelijk antwoord geven op de vraag: waar gaat deze tekst over?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoofdgedachte

A

de tekst samenvatten in 1 zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

amuseren

A

vermaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

informeren

A

iets te weten komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

instrueren

A

hoe je iets doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

overtuigen

A

mening overnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

activeren

A

dat je wel of niet iets gaat doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

alinea

A

aantal zinnen die bij elkaar horen omdat ze om hetzelfde gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

kernzin

A

in een alinea staat er meestal een kernzin, dat is de zin met de belangrijkste info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De inleiding van een tekst

A

eerste deel van de tekst dat de lezer nieuwsgierig maakt naar de rest, de inleiding maakt ook duidelijk wat het onderwerp van de tekst is

22
Q

anekdote

A

een meestal grappig verhaaltje

23
Q

slot

A

heeft meestal 1 alinea maar kan ook meer, je vind hier meestal een conclusie (de hoofdgedachte), signaalwoorden als dus en waarom en kortom en al met al.
Toekomstverwachting
Aanbeveling
Aansluiting bij de inleiding
niet alle teksten hebben een echt slot

24
Q

deelonderwerpen

A

zinnen of alineas die over hetzelfde gaan

25
Q

rijm

A

klankovereenstemming in beklemtoonde lettergrepen

26
Q

metrum

A

vast schema van lettergrepen met en zonder klemtoon

27
Q

eindrijm

A

rijm aan het einde van woorden

28
Q

alliteratie/beginrijm

A

dezelfde medeklinkers als eerste letter van woord

29
Q

assonantie/klinkerrijm

A

dezelfde klinkers die hetzelfde klinken in een woord.
oktober/bomen

30
Q

limerick

A

grappig bedoeld gedicht van 5 regels. een perfecte limerick heeft het volgende aantal lettergrepen:
9-9-5-5-9
vast rijmschema en vast metrum

31
Q

van top tot teen

A

helemaal, van boven naarbeneden

32
Q

in geuren en kleuren

A

iets met alle details vertellen

33
Q

handel en wandel

A

alles, hoe ze het doen

34
Q

tegen heug en meug

A

tegen je zin

35
Q

hoog en droog

A

veilig en knus

36
Q

reilen en zeilen

A

de manier waarop dingen verlopen

37
Q

steen en been

A

heel erg, verschrikkelijk

38
Q

Binnenrijm

A

2 rijmende woorden in 1 zin:
merk eens hoe sterk!

39
Q

buigen en barsten

A

toegeven anders komen er grote problemen

40
Q

in kannen en kruinen

A

geregeld, voor elkaar, goed afgesproken

41
Q

met huid en haar

A

helemaal

42
Q

lang wikken en wegen

A

lang nadenken voor je een beslissing neemt

43
Q

zonder slag of sloot

A

zonder verzet/tegenstand

44
Q

(zich) groen en geel ergeren

A

zich bijzonder ergeren

45
Q

geen boe of bah (zeggen)

A

niet groeten als dat wel verwacht word

46
Q

iets kort en klein slaan

A

iets vernietigen

47
Q

met man en muis vergaan

A

met iedereen aan boord in de golven verdwijnen
(gezegd bij een scheepsramp zonder overlevenden)

48
Q

met man en macht

A

met alle krachten en middelen die voorhand zijn

49
Q

dubbel en dwars

A

volkomen terecht

50
Q

tekstsoort

A

een vast tekstdoel.

51
Q

tekstdoel

A

het belangrijkste wat de schrijver wil bereiken