Nederland-frans Flashcards
wachten (op)
attendre
naar beneden gaan
descendre
horen
entendre
verliezen
perdre
nemen
prendre
zich kammen
se coiffer
douchen
se doucher
zich wassen
se laver
opstaan
se lever
zich schminken
se maquiller
zich scheren
se raser
wakker worden
se réveiller
zich aankleden
s’habiller
zich bezig houden met
s’occuper de
maaien, snoeien
tondre
zijn tanden poetsen
se brosser les dents
zijn handen wassen
se laver les mains
zijn haren kammen
se peigner les cheveux
een stofzuiger
un aspirateur
de boodschappen
les courses
de afval
les déchets
een poetsvrouw
une femme de ménage
een haag
une haie
een tuinman
une jardinier
een ruitenwasser
un laveur de vitres
een wasmachine
un lave-linge
een afwasmachine
un lave-vaisselle
de was
la lessive
het wasgoed
le linge
het huishouden
le ménage
een gazon
une pelouse
de verdeling
la répartition
het strijken
le repassage
de afwas
la vaisselle
sproeien, water geven
arroser
vegen
balayer
inladen
charger
wijden aan
consacrer à
afruimen
déberrasser
moeten
devoir
afvegen
essuyer
eten geven, voeden
nourrir
schillen
peler
opvouwen, plooien
plier
uitlaten
promener
opruimen
ramasser
ophangen
suspendre
snoeien
tailler
sorteren
trier
leegmaken
vider
afstoffen
enlever la poussière
het bed opmaken
faire le lit
de tafel dekken
mattre la table
stofzuigen
passer l’aspirateur