French Flashcards
Un aspirateur
een stofzuiger
les courses
de boodschappen
les déchets
de afval
une femme de ménage
een poetsvrouw
une haie
een haag
un jardinier
een tuinman
un laveur de vitres
een ruitenwasser
un lave-linge
een wasmachine
un lave-vaisselle
een afwasmachine
la lessive
de was
le linge
het wasgoed
le ménage
het huishouden
une pelouse
een gazon
la répartition
de verdeling
le repassage
het strijken
la vaiselle
de afwas
arroser
sproeien, water geven
balayer
vegen
charger
inladen
consacrer à
wijden aan
débarrasser
afruimen
devoir
moeten
essuyer
afvegen
nourrir
eten geven, voeden
peler
schillen
plier
plooien
promener
uitlaten
ramasser
opruimen
suspendre
ophangen
tailler
snoeien
trier
sorteren
vider
leegmaken
enlever la poussière
afstoffen
faire le lit
bed opmaken
mettre la table
de tafel dekken
passer l’aspirateur
stofzuigen