Frans Flashcards
werkwoorden uitzonderingen
1
Q
nager
A
zwemmen
2
Q
loger
A
logeren
3
Q
ranger
A
opruimen
4
Q
déménager
A
verhuizen
5
Q
corriger
A
verbeteren
6
Q
interroger
A
ondervragen
7
Q
déranger
A
storen
8
Q
changer
A
veranderen
9
Q
manger
A
eten
10
Q
effacer
A
(uit)wissen, (af)vegen
11
Q
lancer
A
lanceren
12
Q
divorcer
A
scheiden
13
Q
avancer
A
voortgaan,vooruitgaan
14
Q
se rappeler
A
zich herinneren
15
Q
appeler
A
roepen,bellen
16
Q
rappeler
A
terugbellen, terugroepen
17
Q
envoyer
A
verzenden
18
Q
payer
A
betalen
19
Q
employer
A
gebruiken
20
Q
appuyer sur
A
drukken op
21
Q
s’ennuyer
A
zich vervelen
22
Q
lever
A
(op)heffen, tillen
23
Q
se lever
A
opstaan
24
Q
enlever
A
verwijderen, wegnemen, uittrekken
25
Q
essayer
A
proberen
26
Q
répéter
A
herhalen
27
Q
espérer
A
hopen
28
Q
protéger
A
beschermen
29
Q
compléter
A
vervolledigen, aanvullen
30
Q
préférer
A
verkiezen