Nederland Flashcards

1
Q

Wanneer geef je de klant advies?

  • Als de klant AV-geneesmiddelen koopt
  • Als de klant UAD-geneesmiddelen koopt
  • Alleen als de klant of situatie daarom vraagt
  • Als de klant vraagt om een doosje Paracetamol van het eigen merk met 50 stuks
A

Alleen als de klant of situatie daarom vraagt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe gebruik je een geneesmiddel in de vorm van poeder?

A

Een poeder kan op meerdere manieren worden gebruikt, dit hangt af van het geneesmiddel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wordt bedoeld met kwalitatieve samenstelling?

A

Welke werkzame stoffen in een product zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt bedoeld met de afkorting “Exp”?

A

Dit geeft aan vanaf welke datum geneesmiddelen niet meer gebruikt of verkocht mogen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent BIG?

A

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar worden de meeste gezondheidsproducten aangeschaft?

A

In de drogisterij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke toedieningsvorm is een mengsel van “twee of meer niet mengbare stoffen”?

A

Een emulsie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent RVG?

A

Registratie Verpakte Geneesmiddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij welke toedieningsvorm kun je een “breukstreep” vinden?

A

Een tablet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke groep geneesmiddelen kun je vinden in de supermarkt?

A

Dit hangt af van het feit of er een gediplomeerd Drogist in dienst is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk product heeft een smelttablet als toedieningsvorm?

  • Advil
  • Imodium
  • Oscillococcinum
  • Voltaren K
A

Imodium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke toedieningsvorm wordt rectaal gebruikt?

A

Een suppositorium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent suppositoria?

A

Zetpillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een tablet met meerdere suikerlaagjes noemt men een … ?

A

Dragee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij het verkopen van UAD-geneesmiddelen moet je de consument kunnen informeren over …?

A

De te verwachten gevolgen en mogelijke risico’s op bijwerkingen van het product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke toedieningsvorm bevat de meeste vetstoffen?

A

Een zalf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Als een klant een vraag stelt over een geneesmiddel, waar kun je dan de informatie vinden?

A

De informatie staat altijd op de verpakking en in de bijsluiter van het geneesmiddel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat wordt bedoeld met interacties?

A

Als een werkzame stof een wisselwerking heeft met andere stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een nebulisator?

A

Een geneesmiddel in de vorm van een knijpflesje.

20
Q

Wat is een verschil tussen een drogisterij en een apotheek?

A

Er zijn meer drogisterijen in Nederland dan apotheken, bijna 1000 meer.

21
Q

Wat speelt geen rol bij de keuze of een geneesmiddel in de apotheek of de drogisterij verkrijgbaar is?

A

De naam van het geneesmiddel.

22
Q

Onder welke naam in de bijsluiter kun je terugvinden wanneer een geneesmiddel niet mag worden gebruikt?

A

Contra-indicaties.

23
Q

Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking koopt wel eens een geneesmiddel?

A

96 procent.

24
Q

Voordat een geneesmiddel op de markt verschijnt moet het eerst worden goedgekeurd door … ?

A

Het CBG.

25
Q

Wat is een “blister”?

A

Een strip waar de geneesmiddelen ingesloten zitten.

26
Q

Wat is een voorbeeld van de aard van een geneesmiddel?

A

Maagzuurremmer.

27
Q

Wat staat er altijd op de verpakking van geneesmiddelen?

A

“Buiten bereik van kinderen bewaren”

28
Q

De apotheek heet niet te maken met de …?

A

De KVK-norm

29
Q

Soms worden er in de bijsluiter geen leeftijden gebruikt, welke benamingen gebruikt men dan?

A

Zuigelingen, kinderen en volwassenen.

30
Q

Op de verpakking van een geneesmiddel staat: “Voor de bestrijding van obstipatie”. Waar is dit een voorbeeld van?

A

Het doel.

31
Q

Wanneer is een bijsluiter niet verplicht?

A

Als alle informatie al op de verpakking staat.

32
Q

Je gediplomeerde collega is ziek, je bent de enige gediplomeerde aanwezig en je hebt pauze. Er komt een klant met een vraag over geneesmiddel. Wat kan je collega (die niet gediplomeerd is) doen?

A

Ze haalt je van de pauze af, als Drogist moet je altijd beschikbaar zijn

33
Q

Sinds wanneer bestaat de drogisterij?

A

Sinds 1865.

34
Q

Wat is een emulsie?

A

Een oplossing van twee of meer vloeistoffen.

35
Q

Door wie wordt de verpakking van een geneesmiddel gecontroleerd?

A

Het CBG.

36
Q

Wat wordt bedoeld met rectaal?

A

Via de anus toegediend.

37
Q

Hoeveel procent van de gezondheidsproducten wordt aangeschaft in de apotheek?

A

Ongeveer 15 procent.

38
Q

Wat wordt verstaan onder de term “comedicatie”?

A

Als iemand ook andere geneesmiddelen gebruikt.

39
Q

Op een verpakking staat:
Bevat per tablet 12,5 mg Diclofenac, maximaal per dag 75mg.
Hoeveel tabletten mag iemand dan per dag?

A

Maximaal 6.

40
Q

Wat wordt bedoelt met de indicatie van een geneesmiddel?

A

Waarvoor het geneesmiddel gebruikt kan worden.

41
Q

Welke toedieningsvorm is niet verkrijgbaar in de drogisterij?

A

Een injectie.

42
Q

Wat betekent interactie?

A

Dat betekent dat werkzame stoffen zowel positief als negatief op elkaar kunnen inwerken.

43
Q

Wie volgt een medische opleiding?

A

De apotheker.

44
Q

Wat wordt bedoelt met de kwantitatieve samenstelling?

A

De hoeveelheid werkzame stoffen die in een geneesmiddel zitten.

45
Q

Wat betekent RVG?

A

Registratie Verpakte Geneesmiddelen.