Must Know Scheikunde Flashcards

1
Q

Ammoniumion

A

NH4 +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hydroxide-ion

A

OH -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nitraation

A

NO3 -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nitrietion

A

NO2 -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waterstofcarbonaation

A

HCO3 -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ethanoaation, acetaation

A

CH3COO -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Diwaterstoffosfaation

A

H2PO4 -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Carbonaation

A

CO3 2-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sulfaation

A

SO4 2-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sulfietion

A

SO3 2-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waterstoffosfaation

A

HPO4 2-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fosfaation

A

PO4 3-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Natronloog

A

Na+ (aq) + OH- (aq)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kaliloog

A

K+ (aq) + OH- (aq)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kalkwater

A

Ca 2+ (aq) + 2 OH- (aq)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Emulsie

A

Een mengsel van slecht mengbare vloeistoffen met een emulgator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Emulgator

A

Een stof die ervoor zorgt dat (bijv.) olie en water gemengd blijven.

18
Q

Waterstofchloride

A

HCl

19
Q

Zoutzuur

A

H+ (aq) + Cl- (aq)

20
Q

Ethaanzuur (azijnzuur)

A

CH3COOH

21
Q

Salpeterzuur

A

HNO3

22
Q

Koolzuur

A

H2O + CO2 (H2CO3)

23
Q

Zwavelzuur

A

H2SO4

24
Q

Fosforzuur

A

H3PO4

25
Q

Oxide

A

O 2-

26
Q

Ammoniak

A

NH3

27
Q

Carbonaat

A

CO3 2-

28
Q

Waterstofcarbonaat

A

HCO3 -

29
Q

Ammonia

A

NH3 (aq)

30
Q

pH=… formule [H30+] ?

A

[H3O+]=10^-pH

31
Q

[H3O+]=…. Formule pH?

A

pH=-log[H3O+]

32
Q

Exotherme reactie

A

Geeft warmte af

33
Q

Endotherme reactie

A

Neemt warmte op

34
Q

Indampen

A

Vaste stof opgelost - door oplosmiddel te verdampen scheiden
Verschil in kookpunt

35
Q

Adsorberen

A

Het hechten van een stof aan het oppervlak van een andere stof
Berust op verschil in aanhechting

36
Q

Destilleren

A

Twee vloeistoffen van elkaar scheiden met behulp van verschil in kookpunt

37
Q

Extraheren

A

Twee vaste stoffen van elkaar scheiden door er een vloeistof langs te laten lopen en dat te filtreren
Berust op verschil in oplosbaarheid

38
Q

Centrifugeren

A

Verschil in dichtheid
M.b.v. Zwaartekracht

39
Q

Bezinken

A

Verschil in dichtheid en oplosbaarheid

40
Q

Filtreren

A

Verschil in grootte van (onoplosbare) deeltjes