Motorische beperkingen en gezondheidsproblemen Flashcards

1
Q

Wat is de IQ-range bij licht verstandelijke beperking?

A

50/55-70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de IQ-range bij matig verstandelijke beperking?

A

35/40-50/55

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de IQ-range bij ernstig verstandelijke beperking?

A

20/25-35/40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de IQ-range bij zeer ernstig verstandelijke beperking?

A

0-20/25

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij hoeveel procent komt een licht verstandelijke beperking voor?

A

3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij hoeveel procent komt een matig tot zeer ernstige verstandelijke beperking voor?

A

0,3/0,4%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is meestal de oorzaak van een licht verstandelijke beperking?

A

omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is meestal de oorzaak van een matig tot zeer ernstige verstandelijke beperking?

A

genetische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Etiologie: noem vier oorzaken van VB

A

chromosomale aandoening
tijdens de zwangerschap
tijdens de geboorte
na de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem de drie meest voorkomende syndromen

A

Down syndroom
Fragiele X syndroom
Foetaal alcohol syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de vijf meest voorkomende gezondheidsproblemen bij Down syndroom?

A
endocriene afwijkingen
problemen in de groei
tandproblemen
gehoorverlies
oogaandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de symptomen van de volle mutatie van het Fragiele X syndroom?

A

Ontwikkelingsachterstand (cognitief, communicatief en gedragsproblemen)
stereotype probleem gedrag
overprikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem twee classificaties van epileptische aanvallen

A

gegeneraliseerde aanval

partiële aanval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem gegeneraliseerde aanvallen

A

absences
myoclonic/atonic
tonic-clonic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij welke aanvallen is er sprake van motorische manifestaties?

A

myoclonic/atonic

tonic-clonic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem de verschillende vormen van het Fragiele X syndroom

A

volle mutatie

premutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de verschillende typen van de premutatie van het Fragiele X syndroom

A

Type 1 = normaal IQ, wel leerproblemen

Type 2 = vanaf ongeveer 50 jaar, vroege overgang, tremors, dementie, parkison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de symptomen van het Foetaal Alcohol Syndroom?

A

gedragsproblemen (ADHD, autisme, tics)
relaties
cognitieve beperkingen (executief, lager IQ)
motorische beperkingen (houterig, epilepsie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem vier moeilijkheden voor het onderzoeken van gezondheidsproblemen bij personen met VB

A
  1. heterogene doelgroep
  2. definiëring
  3. internationaal; ontwikkelingslanden worden vaak niet meegenomen
  4. psychische/fysieke gezondheidsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem de zes meest voorkomende gezondheidsproblemen bij kinderen met VB

A
epilepsie
cerebrale parese
angststoornis
oppositional defiant disorder
down syndroom
autisme stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoeveel procent van personen met EMB gebruikt medicatie?

A

89%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer worden aanvallen epilepsie genoemd?

A

Als ze herhaaldelijk voorkomen en niet worden uitgelokt door iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat gebeurt er met de prevalentie van epilepsie als de VB ernstiger wordt?

A

de prevalentie neemt toe naarmate de vb ernstiger wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn partiële aanvallen?

A

ze komen het vaakst voor, vinden plaats in 1 hersenhelft, voelen mensen aankomen, mensen komen verward bij en hebben geen herinneringen na de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn absences?

A

Kleine aanvallen waarbij mensen even wegvallen en gelijk weer door gaan met hun bezigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Noem drie kenmerken van een myoclonic/atonic aanval

A

vallen,
verlies spierspanning
mensen komen snel weer bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Comorbiditeit CP

A
zintuiglijke beperkingen
spraak-taal beperkingen
epilepsie
voedings/groei afwijkingen
gedragsproblemen
28
Q

Wanneer is er sprake van een status epilepticus?

A

als een aanval langer dan 10 minuten duurt

29
Q

Wat zijn de bijwerkingen van anti-epilepsiemedicatie?

A
slaperigheid
aandacht
geheugen
dysfasie
ataxie
dubbelzien
30
Q

Wat is dysfasie?

A

taalstoornis

31
Q

Wat is ataxie?

A

coördinatiestoornis

32
Q

Wat kan je doen tegen epilepsie?

A
medicatie
operatie
dieet
triggers vermijden
supplementen
33
Q

Wat is cerebrale parese?

A

Motorische stoornis door beperkingen in de onvolgroeide hersenen

34
Q

Noem de zes type cerebrale pareses

A
hemiplegia
diplegia
quadriplegia
athetoid
dystonic
ataxic
35
Q

Wat is hemiplegia CP?

A

1 kant van het lichaam, been en arm, is beperkt

36
Q

Wat is diplegia CP?

A

beide benen zijn beperkt

37
Q

Wat is quadriplegia CP?

A

zowel armen als benen zijn beperkt

38
Q

Wat is athetoid CP?

A

geen controle over spierspanningen in het hele lichaam

39
Q

Wat is dystonic CP?

A

? hele lichaam

40
Q

Wat is ataxic CP?

A

moeite met coördinatie en evenwicht van het hele lichaam

41
Q

Noem vier kenmerken van een tonic-clonic aanval

A

Ernstige vorm
verlies van bewustzijn
stuiptrekkingen
raspende ademhaling

42
Q

Hoeveel komt epilepsie voor bij VB en bij het syndroom van Down?

A

Uit onderzoek blijkt dat het duidelijk is dat epilepsie veel voorkomt bij mensen met een verstandelijke beperking. 1 op de 5 zou ongeveer epilepsie hebben. Bij het syndroom van Down is dit 1 op de 10. Lichamelijke beperkingen komen meer voor, psychiatrische problemen niet. Hoe ernstiger de VB, hoe meer epilepsie voorkomt.

43
Q

Wat voor invloed heeft de leeftijd op epilepsie bij het syndroom van Down?

A

Alleen bij mensen met het Syndroom van Down stijgt epilepsie met het stijgen van leeftijd. Dementie correleert positief met epilepsie.

44
Q

Veel voorkomende chronische aandoeningen komen vaker voor bij kinderen met een verstandelijke beperking dan bij kinderen zonder een verstandelijke beperking. Juist of onjuist?

A

Juist

45
Q

Wat blijkt uit onderzoek naar MOVE?

A

Uit onderzoek naar MOVE blijk dat de zelfstandigheid bij het uitvoeren van motorische vaardigheden toeneemt als deze motorische training geïntegreerd wordt in het dagprogramma en ondersteund wordt door alle betrokkenen. → veel herhaling.
Het gaat meer om kwantiteit van bewegen dan kwaliteit!

46
Q

Bij welke medicatie is de beste documentatie gevonden en bij welke de slechtste?

A

beste: anti epileptica
slechtste: GORD (reflux ziekte)

47
Q

Noem een aantal mogelijke verklaringen voor het niet documenteren van medicatie/gezondheidsproblemen

A

Medicatie wordt soms voor andere problemen voorgeschreven of om bijwerkingen van andere medicatie te onderdrukken.
Medicatie is per ongeluk niet gestopt.
Diagnose niet geregistreerd in het medische dossier.

48
Q

Hoeveel procent van de mensen met een verstandelijke beperking vertoond ernstig probleemgedrag?

A

10 tot 15%

49
Q

Noem veel voorkomend ernstig probleemgedrag bij mensen met een VB

A
Agressie (7%)
Destructief gedrag (4-5%)
Zelfbeschadigend gedrag (4%).
50
Q

Welke vier medische aandoeningen hebben een bewezen relatie met moeilijk verstaanbaar gedrag?

A
incontinentie van urine
pijn gerelateerd aan cerebrale parese
chronische slaapproblemen
visuele beperkingen (significant gerelateerd aan zelfbeschadiging)
(meer onderzoek is nodig)
51
Q

Wat is uit onderzoek van Van der Putten naar MOVE gebleken?

A

Kinderen die functioneel gerichte activiteiten kregen aangeboden behaalde de grootste verbetering in onafhankelijkheid bij het uitvoeren van bewegingsactiviteiten.

52
Q

Wat willen ze bereiken met MOVE?

A

MOVE streeft naar onafhankelijkheid en het verbeteren van participatie door training van functionele bewegingsvaardigheden (bij mensen met ZEVMB)

53
Q

Wat zijn de beperkingen van de literatuurstudie van Houwen, van der Putten & Vlaskamp over het effect van motorische interventies?

A

Peer review (geen van de studies was RCT)
Kleine steekproeven
Geen onderzoek gericht op baby’s
Weinig theoretisch onderbouwd
In elke studie andere meetinstrumenten gebruikt
Verscheidenheid in aard van de gemeten motorische vaardigheden

54
Q

Artikel van Houwen, Van der Putten & Vlaskamp: Wat is het effect van gedragsmatige technieken op motorische vaardigheden?

A

Basisvaardigheden verbeteren, zoals handgebruik en hoofdbewegingen en wandelen.
Recreatieve vaardigheden of specifieke vaardigheden verbeteren.

55
Q

Artikel van Houwen, Van der Putten & Vlaskamp: Wat is het effect van gedragsmatige technieken gecombineerd met technologie op motorische vaardigheden?

A

Ze hebben een positief effect op manipulatie, houding en wandelen.

56
Q

Artikel van Houwen, Van der Putten & Vlaskamp: Wat is het effect van zintuiglijke stimulatie op motorische vaardigheden?

A

Zintuiglijke stimulatie zorgt voor verbeterde motorische prestaties en meer reflexen. Studies toonden verbetering in cognitief en motorisch functionering. Probleemgedrag nam na de training ook af.

57
Q

Artikel van Houwen, Van der Putten & Vlaskamp: Wat zijn de principes van motorisch leren?

A

Mensen met een verstandelijke beperking kunnen motorische vaardigheden ook leren toepassen in een andere situatie. Na afloop van training moeten de vaardigheden nog steeds geoefend worden.

58
Q

Met bewegen kunnen ook effecten bereikt worden op andere domeinen dan op gebied van motoriek, noem er twee

A

Alertheid

Gedragsproblemen

59
Q

Wat is de relatie tussen ernst lichamelijke beperking en gedragsproblemen?

A

Mensen met ernstige lichamelijke beperkingen hebben een kleiner risico op gedragsproblemen.

60
Q

Wat betekent onafhankelijkheid voor kinderen met ZEVMB?

A

meer controle over hun eigen leven, hun omgeving en de manier waarop ze benaderd worden.

61
Q

Waar is het traditioneel medisch model op gericht?

A

gericht op beperkingen van het kind en herstel van functie

62
Q

Wat is MOVE voor model?

A

MOVE is een ‘support’ model, dat resulteert in integratie van therapie en onderwijsdiensten en benadrukt functionele vooruitgang

63
Q

Wat is de meest voorkomende reden om niet aan activiteiten te werken als het kind met ZEVMB ziek was?

A

professionals en ouders voelden zich onzeker over het werken aan taken als het kind ziek was

64
Q

Noem (9) samenhangende gezondheidsproblemen bij kinderen met ZEVMB?

A
Epilepsie: 85% 
Visuele beperking: 81%
Auditieve beperking: 31%
maag of darmklachten 
longproblemen 
slaapproblemen
Voedingsproblemen: 48%
Gebitsproblemen: 6% 
Gedragsproblemen: 50%
65
Q

Wat blijkt uit het onderzoek naar “niet aan activiteiten werken als het kind met ZEVMB ziek is”?

A

Wachten tot het kind zich weer beter voelt zorgt voor veel verloren tijd om aan onderwijsdoelen te werken. De tijd die beschikbaar is moet efficiënt en adequaat worden ingevuld.