Moeilijke woorden Caput 1 Flashcards
1
Q
equus
A
equi m het paard
2
Q
familia
A
familiae v het gezin het personeel
3
Q
monumentum
A
monumenti o het monument het aandenken
4
Q
templum
A
templi o de tempel
5
Q
flumen
A
fluminis o de rivier
6
Q
canis
A
canis m de hond
7
Q
nox
A
noctis v de nacht
8
Q
est
A
hij zij het er is
9
Q
et
A
en ook
10
Q
avus
A
avi m de grootvader
11
Q
iam
A
al dadelijk
12
Q
interdum
A
soms
13
Q
iudex
A
iudicis m de rechter
14
Q
onus
A
oneris o de last
15
Q
etiam
A
ook zelfs
16
Q
nondum
A
nog niet
17
Q
non iam
A
niet meer
18
Q
uxor
A
uxoris v de echtgenote
19
Q
spectare
A
specto bekijken op het oog hebben
20
Q
stare
A
sto staan blijven staan
21
Q
habere
A
habeo hebben beschouwen als
22
Q
aperire
A
aperio open onthullen
23
Q
ideo
A
daarom
24
Q
iter
A
itineris o de reis de weg
25
Q
latus
A
a um breed uitgestrekt
26
Q
dum
A
terwijl
27
Q
monere
A
moneo waarschuwen
28
Q
quod
A
omdat
29
Q
tres
A
tres tria trium drie
30
Q
…milia
A
milium o mv …duizend
