Module: La communication professionnelle Flashcards
1
Q
iemand terugbellen
A
rappeler (quelqu’un)
2
Q
bevestigen
A
confirmer
3
Q
storen
A
déranger
4
Q
opslaan
A
enregistrer
5
Q
spellen
A
épele
6
Q
iemand bereiken
A
joindre quelqu’un
7
Q
wachten
A
patienter
7
Q
met iemand doorverbinden
A
passer quelqu’un (je vous passe..)
8
Q
beschikbaar
A
disponible
9
Q
een folder, brochure
A
un dépliant = une brochure
10
Q
een staal(tje)
A
un échantillon
11
Q
een prijslijst
A
un tarif
12
Q
een afspraak
A
un rendez-vous
13
Q
zich richten tot
A
(s’) adresser à
14
Q
leren vernemen
A
apprendre
15
Q
rekenen op iemand
A
compter sur
16
Q
mogelijk (om)
A
possible (de)
17
Q
onmogelijk (om)
A
impossible (de)
18
Q
versturen
A
envoyer
19
Q
bedanken
A
remercier
20
Q
zich informeren
A
se renseigner = s’informer
21
Q
voor ogen hebben, willen
A
envisager