module 3: chemisch evenwicht Flashcards

- het chemisch evenwicht - zuren en basen - buffers - oplosbaarheid en oplosbaarheidsproduct

1
Q

beschrijf dynamisch evenwicht

A

links en rechts vd reactiepijl blijft het aantal deeltjes cst (concentraties zijn cst)
links zullen er minder deeltjes zijn dan rechts (rechts is er lagere energie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is activeringsenergie?

A

bepaalt de kinetiek: hoe hoger, hoe trager de reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doet Gibbs vrije energie?

A

bepaalt het chemisch evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is Kc?

A

evenwichtscste bij concentraties -> verhouding tov 1M

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is Kp?

A

evenwichtscste bij druk -> verhouding tov 1 bar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat gebeurt er met vaste stoffen en vloeistoffen in chemisch evenwicht?

A

worden weggelaten (=1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eigenschappen van K

A

cst bij een bepaalde temperatuur
oplossingen met lage concentratie -> evenwichtsconcentraties ipv K gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat betekent de waarde van K?

A

<1: evenwicht ligt nr links
>1: evenwicht ligt nr rechts
= 1: evenwicht ligt in het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de reactiecoëfficient?

A

zelfde als K maar de concentraties/drukken zijn niet op evenwicht gemeten

> K: evenwicht is overschreden: reactie zal nr links gaan om te compenseren
= K: er is evenwicht nu

<K: evenwicht is nog niet bereikt: reactie zal nr rechts verder gaan tot evenwicht bereikt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beschrijf de wet van le Châtelier

A

concentratieverhoging: evenwicht gaat nr andere kant
drukverhoging: evenwicht schuift nr kant met laagste druk
temperatuur stijgt: evenwicht schuift nr links
thermodynamisch ideaal: hoge P, lage T (v = 0)
kinetisch ideaal: T super hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zuur base via Bronsted

A

Z = protondonor
base = protonacceptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

eigenschappen sterke zuren

A

zeer grote Ka
evenwicht nr rechts
volledige dissociatie
[H+] = Cz
geconjugeerde base is veel zwakker dan H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eigenschappen zwakke zuren

A

zeer kleine Ka
evenwicht nr links
geen volledige dissociatie
[H+] &laquo_space;Cz
geconjugeerde base is sterker dan H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is Kz/Ka?

A

maat voor sterkte ve zuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verband pOH en pH

A

pH + pOH = 14

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verband Kz en Kb

A

Kw = Kz . Kb = 10^-14

17
Q

dissociatiegraad?

A

aantal mol gedissocieerd zuur / Cz . 100%

18
Q

wanneer mag je de vereenvoudigde Kz formule voor zwakke zuren niet gebruiken?

A

als Kz > 10^-3
als Cz < 10^-2

19
Q

pH van een mengsel v zwakke zuren

A

Kz1> 10Kz2 : enkel pH sterkste zuur

anders: via stelsel

20
Q

pH van polyprotische zuren

A

1ste Kz is de grootste: heeft grootste invloed

21
Q

pH zwakke basen

A

geconjugeerde base: beïnvloed bij een zwak zuur de pH
geconjugeerd zuur: beïnvloedt bij een zwakke base de pH

pH = 7 + 0,5pKz + 0,5logCb

22
Q

pH van zouten

A

neutrale opl: niet
basische opl: pH = 7 + 0,5pKz + 0,5 [B]0
zure opl: pH = 0,5pKz - 0,5logCz

23
Q

wat zijn amfolyten?

A

zouten met zuur en basisch karakter
pH = 0,5(pKzn + pKzn+1)

24
Q

wat zijn buffers?

A

mengsels die ervoor zorgen dat de pH cst blijft, zelfs na extra toevoegingen van zuren en basen
- zuur + zout v geconj base
- base + zout v geconj zuur

25
Q

gemeenschappelijk ion effect

A

alleen zwakke zuren in opl:
- + base -> buffer
- + zuur -> pH sprong
alleen zwakke basen in opl:
- + base -> pH sprong
- + zuur -> buffer

26
Q

eigenschappen buffers

A
  • 2 delen vh buffersysteem moeten in vergelijkbare hoeveelheden aanwezig zijn
  • pH is afhankelijk v Kz, onafhankelijk v Cbase en Czuur
    -> enkel bepaald door de verhouding vd concentraties
27
Q

praktisch gebruik v buffers

A

buffercapaciteit is afhankelijk van de concentraties van de concentraties vh zuur en de base
-> maximaal als de concentraties gelijk zijn
-> bufferwerkign als 0,1 < cb/cz < 10

28
Q

omslagpunt bij zwakke zuren

A

pKa

29
Q

waarom is de keuze vd indicator belangrijk?

A

bepaalde indicators werken maar op een bepaald deel vh pH spectrum

30
Q

molaire oplosbaarheid

A

max aantal mol dat kan oplossen in 1L bij een bepaalde T

31
Q

oplosbaarheidsprod

A

evenwichtscste vd dissociatiereactie van een slecht oplosbaar zout

32
Q

verhouding Q en Ks

A

Q = Ks : verzadigde opl: systeem is in evenwicht: evenwichtspositie verandert niet
Q < Ks: onverzadigd: positie verschuift nr rechts
Q > Ks: onverzadigd: positie verschuift nr links

33
Q

factoeen die S beïnvloeden

A

temperatuur:
- endotherm: hogere T, hogere S
- exotherm: hogere T, lagere S
zouteffect: indifferente zouten: S hoger
zuurtegraad (zie oef)
gemeenschappelijke ionen: verhogen

34
Q

stabiliteits en dissociatiecsten

A

bij complexen