Module 3 begrippen Flashcards

1
Q

Geschiedenis

A

Reeks samenhangende gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Chronologisch

A

Op volgorde van tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Handelingsfunctie

A

Kern van de geschiedenis/verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoofdpersoon

A

Betrokken bij de belangrijkste gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bijpersoon

A

Steunt de hoofdpersoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kern van het verhaal

A

Hoofdpersoons+bijpersoons+tegenstanders doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Setting

A

Waar het verhaal zich plaatsvind en in welke tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Plot

A

De tekst die zoals die aan de lezer gepresenteerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verteltijd

A

Tijd die nodig is om het boek te lezen (dun of dik boek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vertelde tijd

A

De tijd waarin de gebeurtenissen in het boek zich afspelen (periode tweede wereldoorlog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vertelritme

A

De verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Versnelling

A

Een gebeurtenis die lang duurt, wordt kort verteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vertraging

A

Een gebeurtenis wordt uitgebreid verteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In medias res

A

De verteller start midden in de actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Flashback

A

Een aparte scène waarbij je teruggaat in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Flashforward

A

Een korte verwijzing naar iets wat (waarschijnlijk) gaat gebeuren in de toekomst

17
Q

Verhaalmotief

A

Het terugkeren van situaties, opvattingen, gebeurtenissen of gevoelens

18
Q

Leidmotief

A

Terugkeren van een bepaald woord of voorwerp

19
Q

Verhaallijn

A

Een samenhangende reeks van gebeurtenissen

20
Q

Verteller

A

De instantie die het verhaal presenteert

21
Q

Auctoriale vertelinstantie

A

Is aanwezig in het verhaal en weet wat er gebeurd (alwetend)

22
Q

Personale vertelinstantie

A

Niet aanwezig in het verhaal en spreekt de lezer niet rechtstreeks aan

23
Q

Meervoudig personale vertelinstantie

A

Je volgt als lezer meerdere personages (all of us are villains)

24
Q

Ik-vertelinstantie

A

De verteller is de ik-persoon

25
Q

Meervoudige ik-vertelinstantie

A

Meerdere personages praten in de ik-persoon

26
Q

Focalisator

A

De instantie waaruit de lezer de verhaalwereld waarneemt

27
Q

Genres

A

Verschillende verhalende teksten met dezelfde kenmerken

28
Q

Detective

A

Roman waarin de oplossing van een misdrijf door een speurder centraal staat

29
Q

Historisch roman

A

Roman waarin historische gebeurtenissen/personen centraal staan

30
Q

Ontwikkelingsroman

A

Hierin staat psychologische ontwikkeling centraal

31
Q

Psychologische roman

A

Hierin draait het om de weergave van het gevoelsleven

32
Q

Oorlogsroman

A

Waarin oorlogshandelingen centraal staan

33
Q

Toekomstroman

A

Hierin wordt een bepaald toekomstbeeld beschreven