Module 2: Marques Flashcards

1
Q

en zelfs

A

voire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opbergen, opruimen

A

ranger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

diepgeworteld in

A

ancré dans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een verbeelding, fantasie

A

un imaginaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bovendien

A

de surcroît

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(boven)genoemd

A

ledit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kruidenierswinkel

A

une épicerie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

alledaags, gewoon

A

terre-à-terre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onvermijdelijk, iets waar je niet omheen kan

A

incontournable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een gehechtheid, genegenheid

A

un attachement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rekening houden met

A

tenir compte de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een overeenkomst, gelijkheid, verwantschap

A

une affinité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

op dat gebied

A

en la matière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

minimaliseren

A

minimiser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een stuk

A

un pan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

knapperig, krokant

A

croustillant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gekruid

A

épicé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

oppeuzelen

A

grignoter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de bekendheid, reputatie

A

la renommée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een merk

A

une enseigne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het A-merk, een toonaangevend product

A

le produit phare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de omzet

A

le chiffre d’affaires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

steeds een andere vorm aannemen

A

décliner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

overschrijden

A

dépasser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

bakvorm

A

un moule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

zoals de traditie het vraagt

A

tradition oblige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

verkopen (zegswijze)

A

réaliser des ventes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de gezelligheid

A

la convivialité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

het delen

A

le partage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

essentieel, doorslaggevend

A

primordial

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de grondstoffen

A

les matières premières

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de massaproductie

A

la production de masse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

zich zorgen maken over

A

se tracasser de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

een distributiekanaal

A

un canal de distribution

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

algemeen bekend

de naambekendheid

A

notoire

la notoriété

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

dopen

A

tremper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

uiteenvallen (verkruimelen)

A

se décomposer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

sterk in de belangstelling staan

A

mettre à l’honneur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

kenmerken (ww)

A

caractériser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

een maatschappij

A

une société

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

een onderneming

A

une entreprise

42
Q

een firma

A

une firme

43
Q

een organisatie

A

une organisation

44
Q

kopen / een aankoop

A

acheter / un achat

45
Q

verkopen / een verkoop

A

vendre / une vente

46
Q

gebruiken / een gebruik

A

utiliser, employer / une utilisation, un emploi

47
Q

produceren / de productie

A

produire / la production

48
Q

een producent, een fabrikant

A

un producteur, un fabricant

49
Q

een product

A

un produit

50
Q

een A-merk, een toonaangevend product

A

un produit-phare

51
Q

verdelen / de verdeling

A

distribuer / la distribution

52
Q

investeren / een investering

A

investir / un investissement

53
Q

kosten / de kost

A

coûter / le coût

54
Q

op de markt brengen

A

commercialiser (la commercialisation)
lancer (un lancement)
mettre sur le marché (la mise sur le marché)

55
Q

de markt

A

le marché

56
Q

een markt veroveren

A

conquérir un marché

57
Q

een markt beheersen

A

dominer un marché

58
Q

marktleider zijn

A

être leader du marché

59
Q

zijn positie op de markt vestigen

A

renforcer sa position sur le marché

60
Q

de markt analyseren

A

analyser le marché

61
Q

een marktstudie

A

une étude de marché

62
Q

bestuderen / een studie

A

étudier / une étude

63
Q

meten / een meting

A

mesurer / une mesure

64
Q

een staal, een steekproef

A

un échantillon

65
Q

een marktaandeel

A

une part de marché

66
Q

een marktaandeel in handen hebben

A

détenir une part de marché

67
Q

een afzetmarkt, een afzetmogelijkheid

A

un débouché

68
Q

concurreren / de concurrentie

A

concurrencer / la concurrence

69
Q

concurreren met

A

être en concurrence avec / faire concurrence à

70
Q

een concurrent

A

un concurrent

71
Q

concurrerend

A

concurrentiel(le)

72
Q

de positionering

A

le positionnement

73
Q

zich onderscheiden van

A

se démarquer de
se différencier de
se distinguer de

74
Q

promoten / de promotie

A

promouvoir / la promotion

75
Q

verkoop-, promotie-

A

promotionnel(le)

76
Q

een merk

A

une marque

77
Q

een imago

A

une image

78
Q

de naambekendheid

A

la notoriété

79
Q

het gamma

A

une gamme

80
Q

goedkopere producten

A

le bas de gamme

81
Q

betere producten

A

le haut de gamme

82
Q

een luxeproduct

A

un produit de luxe

83
Q

de consumptiegoederen

A

les biens de consommation

84
Q

verpakken / een verpakking

A

emballer / un emballage

85
Q

aantrekkelijk verpakken voor verkoop

A

conditionner / le conditionnement

86
Q

een verkooppunt

A

un point de vente

87
Q

syn: une grande surface

A

un hypermarché, un supermarché

88
Q

een groothandelaar

A

un grossiste

89
Q

een kleinhandelaar

A

un détaillant

90
Q

een doelgroep

A

une cible, un public cible, un groupe cible

91
Q

de doelgroep bepalen

A

determiner la cible

92
Q

verbruiken / het verbruik

A

consommer / la consommation

93
Q

een verbruiker, een consument

A

un consommateur

94
Q

consumptiegewoonten

A

les habitudes de consommation

95
Q

zich gedragen / een gedraging

A

se comporter / un comportement

96
Q

een koopgedrag, een koopgewoonte

A

un comportement d’achat

97
Q

een levenswijze

A

un mode de vie

98
Q

een koopkracht

A

un pouvoir d’achat

99
Q

een trend, een tendens

A

une tendance

100
Q

een kenmerk

A

une caractéristique