Module 2: Consommation Flashcards
Een notificatie, een melding
Une alerte
Een app
Une application
een begunstigde
un bénéficiaire
een houdbaarheidsdatum
une date de péremption
een gift
un don
een verspilling
un gaspillage
anti-verspilling
anti-gaspillage
verspillen
gaspiller
een belasting
un impôt
een suggestie (+werkwoord)
une suggestion
< suggérer
naderen, dichtbij komen
s’approcher
registreren
enregistrer
snuffelen
fouiller
opnieuw kopen
racheter
voedsel-
alimentaire
onverkocht
invendu
de wind in de zeilen hebben
avoir le vent en poupe
een handeling
un acte
handelen
agir
woordveld
le champ lexical
klimaatverandering
le changement climatique
samentrekking
une contraction
hier: woorden, redenering (ook: toespraak)
le discours
CO2-voetafdruk
une empreinte carbone
hernieuwbare energie
une énergie renouvelable
milieu
l’environnement
een moeilijkheid
un hic
een gebrek
un manque
een leugen
un mensonge
een regelrechte leugen
un mensonge frontal
het bewust verzwijgen van iets
un mensonge par omission
liegen
mentir
levenswijze
un mode de vie
een marktaandeel
une part de marché
een percentage
un pourcentage
confectie (kleding)
le prêt à porter
klimaatopwarming
le réchauffement climatique
een betekenis
un sens
een zinswending
une tournure de phrase
overmatig, onrechtmatig
abusif
misbruik maken van
abuser de
misbruik, overmatig gebruik
un abus
dubbelzinnig
ambigu
samengesteld uit
composé de
samenstelling
la composition
vervormd
déformé
duurzaam
durable
ontstaan uit
issu(-e) de
schadelijk
néfaste
slechtste
pire
verantwoordelijk, redelijk
responsable
bedriegelijk, misleidend
trompeur
overnemen, aannemen
adopter
verbeteren
améloirer
besteden aan
consacrer à
beschouwen als
considérer comme
bestaan in
consister à (+infinitif)
consister en/dans (+substantif)
vormen, betekenen
constituer
ontmoedigen, afschrikken
décourager
aanmoedigen
encourager à
de aandacht afleiden
détourner l’attention
< un détournement d’attention
verbergen
dissimuler
vermijden
éviter
verspillen
gaspiller
verspilling
le gaspillage
aansporen tot
inciter à
als titel hebben
s’intituler
vechten tegen
lutter contre
strijd, gevecht
une lutte
iets naar voor brengen
mettre quelque chose en avant
verkrijgen
obtenir
zich inspannen voor, werken
oevrer
aanzetten tot
pousser à
promoten
promovoir
een promotie, het promoten
une promotion
aanprijzen
prôner
verminderen, verkleinen
réduire
een vermindering
une réduction
informeren (naar)
se renseigner (sur)
een inlichting
un renseignement
betekenen, voorstellen
représenter
lijken op
ressembler à
overconsumeren
surconsommer
de overconsumptie
la surconsommation
er prat op gaan
se vanter de
aanprijzen
vanter quelque chose, prôner
te weten, namelijk
à savoir
het is goed om te weten
c’est bon à savoir
in ruil voor
en échange de
in de hoedanigheid van, als
en tant que
zich laten beetnemen
se faire avoir
Het blijkt dat
Il se trouve que
in het oog springen
sauter aux yeux
zogenaamd
soi-disant
verdelen
distribuer
distributie, verkoop (in supermarkten)
la (grande) distribution
een huismerk
une marque de distributeur
een (verkoop)automaat
un distributeur automatique (de billets/ de boisson)
produceren
produire
productie
la production
producent
un producteur, une productrice
een product
un produit
productief
productif (-ive)
importeren
importer
import
une importation
een importeur
un importateur
exporteren
exporter
export
une exportation
een exporteur
un exportateur
aanbieden
offrir
een aanbod
une offre
vraag en aanbod
l’offre et la demande
leveren
livrer
een levering
une livraison
bezorger, bezorgster
un livreur, une livreuse
levertijd, leveringstermijn
un délai de livraison
verkopen
vendre
verkoper, verkoopster
un vendeur, une vendeuse
de verkoop
la vente
te koop aanbieden
mettre en vente
verkoopsvoorwaarden
les conditions de vente
verkooppunt
un point de vente
een winkel
un magasin
een winkelketen
une chaîne de magasin
een supermarkt
une grande surface, un supermarché
een markt
un marché
een boetiek
une boutique
een winkelcentrum
un centre commercial
een winkelstraat
une rue commerçante
handel
le commerce
een handelaar
un commerçant (-e), un marchand (-e)
een buurtwinkel
un commerce de proximité
fair trade
le commerce équitable
uithangbord, merk
une enseigne
koopwaar
la marchandise
een winkelwagentje
un chariot, un caddie
een mand
un panier
een rek, (winkel)afdeling
un rayon
gamma, productlijn
une gamme
een kassa
une caisse
kassier, kassierster
le caissier, la caissière
in de rij staan
faire la queue
een gerant, zaakvoerder
un gérant, une gérante
beheren
gérer
beheer
la gestion
een vertegenwoordiger
un représentant, une représentante
clienteel
la clientèle
klant
le client, la cliente
plastieken/ stoffen zak
un sac en plastique/ un sac en tissu
verpakken
emballer
een verpakking
un emballage
dienst naverkoop
le service après-vente
bestellen
commander
een bestelling
une commande
een bestelling plaatsen
passer (une commande)
verbruiken
consommer
consumptie
la consommation
consumptiemaatschappij
la société de consommation
sorteren
trier
het sorteren
le tri
hergebruiken
recycler
het weer bruikbaar maken, hergebruik
le recyclage
herstellen
réparer
de herstelling
la réparation
kopen
acheter
koper
un acheteur, une acheteuse
aankoop
un achat
aankopen doen
faire des achats
koopgedrag
le comportement d’achat
boodschap
une course
een boodschap doen, boodschappen doen
faire une course/ faire des courses
bekijken van winkels en etalages, funshoppen
faire du lèche-vitrine
een goede zaak doen, goede zaken doen
faire de bonnes affaires
de prijs
le prix
betaalbare/ redelijke prijs
un prix abordable/ accessible
voordelige prijs
un prix avantageux (-euse)
lage <-> hoge prijs
un prix bas <-> un prix élevé
verlaagde prijs
un prix réduit
verlagen, verminderen (met)
réduire (de)
korting
une réduction (de prix)
verhouding prijs-kwaliteit
le rapport qualité-prix
kosten, uitgaven
les frais (masculin pluriel)
reiskosten
les frais de déplacement
kosten
coûter
veel kosten, duur zijn
coûter cher (adv.)
kost, prijs
le coût
duur
coûteux (-euse)
duur
cher, chère
goedkoop
bon marché (invariable)
gratis <-> betalend
gratuit Belgique <-> payant Belgique
een streepjescode
un code-barres
een waardebon
un bon d’achat
betalen
payer
contant betalen
payer en espèces/ en liquide
met de kaart betalen
payer par carte
de betaling
le paiement
geld
l’argent
briefje
un billet
geldstuk
une pièce
kleingeld, wisselgeld, munt
la monnaie
uitgeven
dépenser
een uitgave
une dépense
sparen, bezuinigen
économiser
spaargeld
les économies (féminin pluriel)
sparen
faire de économies
terugbetalen
rembourser
terugbetaling
le remboursement
fondsen werven
lever des fonds
une levée de fonds
fondsenwerving
dalen (met)
baisser (de)
een daling
une baisse
verlagen, verminderen (met)
diminuer (de)
daling, vermindering
une diminution
verhogen, vermeerderen (met)
augmenter (de)
verhoging, stijging
une augmentation
zich ontwikkelen, vooruitgaan
progresser
een vooruitgang
une progression