module 2 Flashcards

1
Q

Wat bedoelt men met de definitie van cultuur volgens Raymond Williams: “Culture is ordinary”

A

Cultuur omvat alledaagse gewoonten en praktijken en maakt deel uit van ons dagelijks leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent cultuur als betekenisconstructie

A

Het gaat om de productie en uitwisseling van betekenis binnen een samenleving via symbolen en taal (Stuart Hall).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat betekent cultuur alsl symbolische activiteit?

A

het gaat om een historisch kader van betekenissen om met elkaar te dlen via taal en symbolen
= antropologisch perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de drie invullingen van cultuur?

A

Hoge cultuur (artistieke productie), lage cultuur (populaire cultuur) en cultuur als manier van leven (normen, waarden, gebruiken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bedoelt Mark Elchardus met ‘symbolische samenleving’?

A

Een samenleving waarin sociale klassen zijn vervangen door symbolische klassen, zoals lifestyles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom is toegang tot cultureel kapitaal ongelijk verdeeld?

A

Niet iedereen heeft dezelfde middelen of kansen om deel te nemen aan culturele activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verruiming van het begrip cultuur als…

A

betekenisconstructie en symbolische activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat wordt bedoelt met “doing a cultural study”?

A

hoe wordt betekenis geconstrueerd en uitgewisseld (via 5 culturele praktijken)

betekenis wordt niet zomaar gevonden in dingen, maar geconstrueerd door culturele praktijken wordt gekoppeld aan een materiële context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de vijf elementen van ‘The Circuit of Culture’?

A

Representatie, identiteit, productie, consumptie en regulering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt identiteit gekoppeld aan cultuur?

A

Identiteit wordt gevormd door de interactie met culturele artefacten en de betekenissen die eraan worden toegekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de drie visies op representatie

A

1) weerspiegelingstheorie
2) constructivistische benadering
3) intentionele benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de constructivistische visie op representatie?

A

Representaties creëren en onderhouden de werkelijkheid die wij waarnemen.

de realiteit en beeldvorming die elkaar zelf creeëren en in stand houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat verstaan we onder fictionaliteit?

A

een fictie die gecreëerd is maar we voelen ons er wel mee verbonden (een verbeelde werkelijkheid)
vb. een film

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is hyperrealiteit volgens Baudrillard?

A

Een situatie waarin de grens tussen werkelijkheid en mediarepresentaties vervaagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de drie soorten tekens volgens Peirce?

A

Symbolische tekens (woorden), indexicale tekens (rook als teken van vuur), en iconische tekens (foto’s, landkaarten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is semiotiek?

A

de studie of wetenschap van de tekens en van hun rol als dragers van betekenissen in onze maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waaruit bestaat een teken?

A

teken = betekenaar + betekende

betekenaar = het symbool of teken dat je ziet
betekende = heeft een bepaalde betekenis

18
Q

Wat is het verschil tussen semiotiek en discoursanalyse?

A

Semiotiek richt zich op hoe representaties betekenis krijgen
discoursanalyse onderzoekt de politieke effecten en macht van deze representaties.

19
Q

Wat zijn voorbeelden van dominante discoursen?

A

Feministisch, religieus, racistisch of populistisch discours.

20
Q

culturele of linguistische codes =

A

mensen uit eenzelfde cultuur kunnen elkaar begrijpen omdat ze dezelfde codes delen

21
Q

wat is het onderscheid tussen denotatie en connotatie?

A

denotatie = de eerste voor de hand liggende betekenis voor mensen in eenzelfde cultuur

connotatie = een of meerdere bijbetekenissen die worden verleend afhankelijk van de socio-culturele context

22
Q

Wat is een mythe volgens Roland Barthes?

A

Een concept waarvan de betekenis wordt gepresenteerd als natuurlijk en vanzelfsprekend, maar eigenlijk historisch en ideologisch is.

23
Q

Wat is polyinterpretabiliteit?

A

Representaties dragen meerdere betekenissen die afhankelijk van de kijker worden geactiveerd.

24
Q

wat bedoelt met met discours?

A

= een bepaalde manier van spreken
= een cluster van ideeën, beelden en culturele praktijken die bepalen wat er gezegd kan worden, hoe er over een bepaald onderwerp gesproken wordt en welke attitude passend is

25
Q

encoding/decoding?

A

representaties dragen bepaalde betekenissen in zich, maar de kijker of lezer bepaalt hoe die worden geïnterpreteerd

26
Q

3 niveaus van beeldvorming

A

1) materialiteit: de concrete beelden en teksten
2) het effect: de totstandkoming van mentale beelden, eventueel resulterend in gedrag
3) de beïnvloeding: de mogelijke verandering van de mentale beïnvloeding

27
Q

representatie tot welk soort kennis leidt dat?
Gardner vs Elsner leg uit

A

gardner = tegen
- ‘werken’ zonder waar te zijn (waarheid)
- hebben geen methode of bewijslast; geen bouwblokken in kennisopbouw (wetenschap)
- leveren enkel incidenteel kennis op (voorspelbaarheid)
= enkel objectieve kennis opbouwen via objectieve feiten

Elsner = het hoeft geen of- of verhaal te zijn
- geven inzicht en leiden tot bewustzijn (‘hoe-het-is-om’-kennis)
- Onderbelichte ‘aspecten’ in wetenschap (blinde vlekken)
- Roepen vragen op, leiden tot discussie (conversatie)

28
Q

Wat leren fictieve verhalen ons volgens Martha Nussbaum?

A

Ze bieden inzicht in menselijke ervaringen en morele dilemma’s, wat essentieel is voor beroepen zoals advocaten en dokters.

29
Q

Wat is de rol van verhalen in kennisopbouw volgens Jerome Bruner?

A

Verhalen zijn fundamenteel voor het begrijpen van menselijk gedrag en de wereld.

30
Q

Wat is volgens Rorthy de meerwaarde van verhalen?

A

Wat is goed en slecht handelen in de samenleving, visie op moraliteit

31
Q

films als plek van betekenisgeving?

A

Ze definiëren onze fantasieën, verlangens en de manier waarop we ons verleden en onze toekomst verbeelden.

hoe we ons verhouden toc de maatschappij

32
Q

Wat betekent “Cinema is the ultimate pervert art” volgens Žižek?

A

bepaalt de visie op politiek, invloed op dategene wat normatief vinden in de samenleving
Cinema vertelt ons niet wat we verlangen, maar hoe we moeten verlangen.

33
Q

wat zijn de 4 functies van film?

A

betekenisverlening, verlangen, empathie en pedagogisch

34
Q

Hoe beïnvloeden films zoals “Dead Poets Society” het beeld van leraren?

A

Ze creëren een mythe van de leraar als held of non-conformist, vaak ver verwijderd van de realiteit.

35
Q

Wat is de kritiek van Henry Giroux op commerciële beeldcultuur?

A

Films zoals die van Disney functioneren als ‘teaching machines’ die een ideologisch beeld van de wereld promoten.

36
Q

Hoe kunnen films als tegenverhalen functioneren?

A

Ze kunnen stereotypen doorbreken en alternatieve perspectieven bieden op complexe maatschappelijke kwesties.

37
Q

Wat is het verschil tussen objectieve en narratieve kennis?

A

Objectieve kennis is gebaseerd op feiten; narratieve kennis geeft inzicht in ervaringen en perspectieven.

38
Q

Wat leren films over empathie?

A

Ze creëren begrip voor de positie van anderen en stimuleren discussie over maatschappelijke thema’s.

39
Q

Hoe verhouden films zich tot historische contexten?

A

Ze reflecteren vaak maatschappelijke angsten en zorgen en bieden strategieën om hiermee om te gaan.

40
Q

Wat leren films zoals “The Wire” over onderwijs?

A

Ze belichten de complexiteit van stedelijke onderwijssystemen en de gevolgen van sociaal-economische ongelijkheid.

41
Q

Welke stereotype rollen worden aan leraren toegekend in films?

A

De leraar als held, de leraar als redder, of de leraar als strikte regelvolger.

42
Q

Wat is het effect van films op het zelfbeeld van leraren?

A

Ze kunnen leraren confronteren met onrealistische verwachtingen en hen aanzetten tot reflectie op hun eigen rol.