Mim's Medical Microbiology Flashcards

1
Q

Voor aanmaak van welke delen zijn virussen afhankelijk van een gastheercel? (4)

A

Genetisch materiaal, celmembraan, cytoplasma en onderdelen voor making macromoleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hebben prionen een traceerbaar nucleïnezuur?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn prionen?

A

Abnormaal gevouwen eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waaruit bestaan prionen?

A

Infectieuze eiwitdeeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wormen en geleedpotigen zijn (micro/macro-organismen)

A

Macro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Virussen zijn (intra/extracellulaire) pathogenen

A

Intracellulaire pathogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe beperken virussen de afweer van het lichaam tegen virus? (2)

A

Door in een immuuncel te zitten, of doordat de afweer aspecifiek is is het gericht tegen de gastheercel en niet het virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is een moment waarop een virus uitgeroeid kan worden met aspecifieke afweer?

A

Bij voortplanting van de ene cel naar de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

(Intra/extracellulaire) pathogenen kunnen vrij groeien, zich vrij reproduceren en vrij bewegen

A

Extracellulaire pathogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een (intra/extracellulaire) infectie is meestal uitgebreid.

A

Extracellulaire infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Staphylococcus (grampos/gramneg)

A

Grampos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Streptococcus (grampos/gramneg)

A

Grampos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Peptostreptococcus (grampos/gramneg)

A

Grampos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

L.monocytogenes (grampos/gramneg)

A

Grampos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

S.aureus (grampos/gramneg)

A

Grampos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Herpesviridae is (icosahedraal/complex)

A

Icosahedraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tot welke genus behoort S. aureus?

A

Streptococcus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de genetische info van bacteriën gedragen? (4 kenmerken)

A

Lang, dubbelstrengs circulair dna-molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waaruit halen flagellen energie van een bacterie?

A

Eigen beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Zijn flagellen van een bacterie Atp-afhankelijk?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom is een flagel van een bacterie een belangrijke target voor de antilichaamrespons van de gastheer?

A

De flagel is sterk antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doen pili (fimbriae) van een bacterie?

A

Voorkoming van fagocytose door gastheercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waardoor ontstaat resistensie tegen antistof bij een bacterie?

A

Omdat de antigenen in de pili (fimbriae) veranderen, waardoor herkenning door het immuunsysteem van de gastheer ontweken wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe verkrijgen alle bacteriën hun energie?

A

Door oxideren van organische moleculen uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

De snelheid waarmee bacteriën groeien en zich delen is afhankelijk van de voedingsstatus en de omgeving.

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is sigmafactor?

A

Een belangrijke component van RNA polymerase in de herkenning van een promotor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Een operon bestaat uit meerdere structurele genen. Transcrptie leidt tot (enkel/meerdere) eiwitten

A

Meerdere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Het initiatiecomplex voor de translatie bestaat uit… (bacterie) (3)

A

mRNA, ribosomen, tRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Kunnen antimicrobiële agentia aangrijpen op RNA-polymerase om translatie te remmen?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe hebben bacteriën het vermogen zich aan te passen aan veranderingen in de omgeving?

A

De expressie van bacteriële virulente genen wordt vaak gecontroleerd door regulatoire eiwitten. Deze eiwitten zorgen voor positieve feedback en zijn gemaakt uit 2 componenten; 1 om veranderingen in de omgeving waar te nemen, en de ander om de transcriptie toe te laten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is quorum sensing?

A

Een mechanisme in bacteriën waarmee een specifieke gen-transcriptie geactiveerd wordt in reactie op een bacteriële concentratie

32
Q

Wat zijn plasmiden? (4 kenmerken)

A

Onafhankelijke, zelf delende circulaire eenheden van dsDNA

33
Q

Waardoor ontstaat resistensie tegen antibiotica bij een plasmide?

A

Doordat er resistente genen in plasmiden zitten

34
Q

Plasmiden kunnen coderen voor toxinen en andere eiwitten die zorgen voor een toename van de virulentie van micro-organismen

A

Ja

35
Q

Kunnen bacteriofagen zowel in een bacteriële cel als daarbuiten overleven?

A

Ja

36
Q

De reproductie van bacteriofagen zorgt meestal voor de destructie van de bacteriële cel

A

Ja

37
Q

Wat zijn transponeerbare elementen in het DNA?

A

DNA sequenties die kunnen overspringen van 1 plek in het DNA molecuul naar een andere plek in de cel.

38
Q

Wat is een nonsense mutatie in het DNA?

A

Verandering in een stop-codon

39
Q

Wat is een missense mutatie in het DNA?

A

Verandering in een ander aminozuur

40
Q

Waarom heet een lytische infectie een lytische infectie?

A

Omdat de virale deeltjes worden uitgescheden wanneer de gastheercel in lysis gaat

41
Q

Hoe worden virale deeltjes uitscheden bij persisterende infecties?

A

Cellen blijven in leven en scheiden op een lage snelheid virusdeeltjes uit

42
Q

Wat gebeurt er met het genetisch materiaal van een virus bij een latente infectie? (2)

A

Geen actieve infectie, maar genetisch materiaal van het virus wordt of opgeslagen in cytoplasma of toegevoegd aan genoom van gastheer

43
Q

Welke virussen kunnen transformaties aanbrengen in de gastheercellen om tumoren te vormen? (4)

A

Epstein-barr virus, humaan papillomavirus (HPV) en hepatitis B en C

44
Q

Welke twee vormen fungale pathogenen bestaan er? (2)

A

Vertakte filamenteuze vormen of gisten

45
Q

Wat is een mycelium en in welke vorm van fungale pathogeen bestaat het?

A

Mycelium is een massa van schimmeldraden die samen een netwerk vormen. Bij filamenteuze vormen

46
Q

Wat zijn sporgangiën? Bij welke soort fungale pathogeen?

A

Zakjes die sporen van fungi bevatten en uitscheiden, bij filamenteuze vorm

47
Q

Hoe worden filamentueze schimmelinfecties overgedragen?

A

Inhalatie

48
Q

Hoe repliceren gisten zich in het lichaam?

A

Door deling

49
Q

Wat is budding? Waar onstaat het en wanneer?

A

Budding is knopvorming op de gist, bij gisten, bij deling

50
Q

Wat zijn dimorfe schimmels en waarom heten ze zo?

A

Gisten die schimmeldraden vormen bij bepaalde temperaturen, heten zo omdat ze dus filamenteus lijken maar gisten zijn

51
Q

Wat is een mycose?

A

Infectie veroorzaakt door schimmel

52
Q

Waar groeit de schimmel bij een oppervlakkige mycose?

A

Lichaamsoppervlakten

53
Q

Hoe vindt de besmetting plaats bij een oppervlakkige mycose? (2)

A

Mens-mens of mens-dier contact

54
Q

Waar groeit de schimmel bij een subcutane mycose? (2)

A

In nagels en diepere huidlagen

55
Q

Hoe vindt de besmetting plaats bij een subcutane mycose?

A

Na huidcontact

56
Q

Wanneer is er sprake van een systemische mycose?

A

Wanneer schimmel in interne organen groeit

57
Q

Hoe vindt de besmetting plaats bij een systemische mycose? Wat is er vaak mis met de patiënt?

A

Respiratoire besmetting, p. vaak immunogecompromeerd

58
Q

Protozoa kunnen zowel intracellulair zijn als exctracellulair.

A

Ja

59
Q

Waar zitten intracellulaire protozoa? (welke cellen) (5)

A

Erythrocyten, macrofagen, epitheelcellen, hersenen, spieren

60
Q

Waar zitten extracellulaire protozoa in het lichaam? (3)

A

Bloed, darm, urogenitale stelsel

61
Q

Reproductie van schimmels is (aseksueel/seksueel)

A

Aseksueel

62
Q

Reproductie van protozoa is (aseksueel/seksueel)

A

Aseksueel

63
Q

Hoe ontwijken intracellulaire protozoa de immuunreacties? (2)

A

Inactiveren van de schadelijke effecten van intracellulaire enzymen of reactieve metabolieten

64
Q

Waar krijgen intracellulaire protozoa hun voedingsstoffen uit?

A

De gastheercel

65
Q

Hoe verteren extracellulaire protozoa voedingsstoffen?

A

Mbv de gastheercel

66
Q

Hoe ontwijken extracellulaire protozoa de immuunreacties?

A

Door hun plasmamembraan te veranderen

67
Q

Wat is spruw?

A

Witte plekjes in mond

68
Q

Wat is Chorioretinitis? (2)

A

Ontsteking chorion en retina (vaatvlies en netvlies)

69
Q

Wat is Lymfadenopathie

A

Opgezette lymfeklieren

70
Q

Wat zijn Trombocytische purpura?

A

Petechiën die kleine rode stipjes

71
Q

Wat is microftalmie?

A

Te kleine oogbollen

72
Q

Wat is cataract?

A

Staar

73
Q

Wat is Hepatosplenomegalie? (2)

A

Vergrote lever en milt

74
Q

Wat doet filaggrine?

A

Water vasthouden

75
Q

Waar zit filaggrine?

A

In hoornlaag

76
Q

Wat is sensibilisatie?

A

als IgE aan mestcel bindt

77
Q

Wanneer leidt sensibilisatie tot degranulatie?

A

Bij 2e contactmaking met allergeen