Metabolisme en voeding Flashcards

1
Q

Wat zijn epimeren?

A

= “spiegelbeelden” die één chirale koolstof verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn anomeren?

A

= isomeren waar de stand van C1 anders is

vb: beta-D-glucose en alfa-D-glucose zijn anomeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vanaf wanneer spreekt men van een oligosacharide?

A

ketting van 3à10 monosachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

suikerketen kan op 2 manieren aan een proteïne vasthangen:

A
  1. O-gebonden: Serine of Threonine

2. S-gebonden: Asparagine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef definitie van metabolisme:

A

= collectief van chemische reacties die in een levend organisme het doel hebben om dat organisme gezond te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 globale doelstellingen van metabolisme:

A
  • energie opbrengen
  • reducerend vermogen
  • bouwstenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ATP ontstaat op 2 manieren:

A
  • fosforylering op substraatniveau

- oxidatieve fosforylering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is topor?

A

= (tijdelijke) activiteitsvermindering in metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is energy charge?

A

= ([ATP]+1/2[ADP])gedeeld door ([ATP]+[ADP]+[AMP])

moet bij een gezond persoon rond 0,9 zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geef typische voorbeelden van een Metabolon en een multifunctioneel enzym:

A
  • metabolon: PDH-complex

- multifunctioneel enzym: vetzuursynthase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is alkaptonurie?

A

= stofwisselingsziekte

  • genetisch defect in homogentisaat
  • -> zwarte urine
  • -> ochronose = grijs-blauwe lichaamsverkleuring = opstapeling van toxische metabolieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is fenylketonurie?

A

= stofwisselingsziekte

  • probleem in omzetting Phe –> Tyr [enzym is PAH = phenylalanine hydroxylase]
  • -> tekort aan DOPA, dopamine, noradrenaline en adrenaline
  • -> psychomotorische achterstand
  • -> onderpigmentatie (extreme link met albinisme)
  • -> stoornissen in zicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tyrosinemie type 1, wat is het?

A

= tyrosine (Tyr) opstapeling in het bloed

  • -> dodelijke levercirrose
  • -> leverkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Porfyrie, wat is het?

A

= defect in heemsynthese

–> problematisch voor cytocrhomen, (ademhalingsketen) hemoglobine,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Met welke technieken worden stofwisselingsziekten zoal behandeld?

A
  • voeding
  • enzymvervangingstherapie
  • gentherapie
  • orgaantransplantatie

ook belangrijk is dat screening erg grote rol kan spelen in vroegtijdig opsporen en dus escalatie kan vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef enkele typische voorbeelden van wateroplosbare hormonen:

A
  • adrenaline
  • glucagon
  • prolactine
  • insuline
  • groeihormoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef een typisch voorbeeld van pleiotropie, leg ook uit:

A

vb: pro-opio melanocortine (POMC-gen)

- - één gen dat codeert voor een waaier van verschillende receptoren (adhv. diverse knippingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In de huid kunnen de melanocyten blootgesteld worden aan 2 tegenwerkende stoffen. Hoe heten ze en hoe werken ze? Hoe heet de receptor?

A
  • ASIP: inhibitie van melanocyten, stimulatie van feomelanine
  • alfa-MSH: stimulatie van melanocyten, stimulatie van eulmelaninen –> zorgt voor meer pigment productie

receptor = MC1R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In de hypothalamus kunnen de neuronen (bepaalde receptor die met hongergevoel te maken heeft; hoe heet deze receptor?) blootgesteld worden aan 2 tegenwerkende stoffen. Hoe heten ze en hoe werken ze?

A

receptor = MC4R

  • AGRP: negatieve stimulatie van de receptor –> induceert hongergevoel
  • alfa-MSH: positie stimulatie van de receptor –> stopt hongergevoel; ook aangespoord door insuline en leptine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

In welke “wereld” (grootte) bevinden de hormonen zich in ons lichaam?

A

pico - wereld –> 10^-12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ken je de stappen voor TRH-processing vanuit de genetische code?

A

TRH-gen

  • -> transcriptie tot TRH-mRNA
  • -> translatie tot pre-pro-TRH eiwit
  • -> import @RER
  • -> knipping door prohormoon convertase
  • -> trimming door carboxypeptidase
  • -> amidering van de C-terminus door PAM
  • -> cyclisering van de N-terminus door pyroglutaminase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Pam heeft enkele functies bij processing; welke?

A
  1. amidering aan C-terminus (thv. proline)

2. glycine verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke stappen zijn nodig om insuline te bekomen vanuit de genetische code?

A

insuline-gen

  • -> transcriptie tot pre-pro-insuline mRNA
  • -> translatie tot pre-pro-insuline eiwit
  • -> opvouwing tot 3D-structuur (3D-structuur = pro-insuline)
  • -> wegknippen van de C-keten (‘niet-coderende’ keten tussen de 2 belangrijke sequenties) = insuline
  • -> vorming van het Zink-insuline kristalvorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe benoem je met een simpele term de functie van de C-keten binnen insuline?

A

‘piepschuim’ tussen de wel functionele ketens van het enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het voordeel van het proces dat PAM uitvoert op peptideketens?

A

het amideert de C-termini, dit is beschermend tegen degradatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Pro-glucagon is de voorloper van 2 hormonen; welke?

A
  • @pancreas (alfa-cellen) = glucagon

- @darm (L-cellen) = glucagon-like peptides (GLP1 en GLP2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar wordt aldosteron geproduceerd? Wat is het?

A

Wordt geproduceerd in bijnierschors (=cortex) en is een mineraalcorticoïd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

leg iets uit over processing in de bloedbaan… Deze cascade leidt tot een verhoogde bloeddruk, hoe wordt hierop gecounterd in de moderne geneeskunde?

A

= renine-angiotensine systeem!!!
angiotensinogeen
–> knipping tot angiotensine 1 [ door renine]
–> knipping tot angiotensine 2 [door ACE= angiotensine converting enzym]
–> knippping tot angiotensine 3 [door aminopeptidase]
–> knipping tot inactief afbraakproduct [door ACE2]

ACE-inhibitoren zullen de bloeddruk doen dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Geef synoniem(en) voor het schildklierhormoon:

A
  • T4

- thyroxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

ken je alle stappen voor de productie van het schildklierhormoon thv. de schildklier?

A
  1. Thyroglobuline wordt aangemaakt in het cytoplasma en gesecreteerd naar het colloïd
  2. jodide wordt via I/Na-symporter geconcentreerd in de schildklier en naar colloïd getransporteerd
  3. TPO [=thyroid peroxidase] reageert jodide (I-) om tot jodium (i°)
  4. enzymatische bewerking van thyroglobuline (=TG) door TPO –> specifiek Tyrosine
  5. endocytose en lysosomale afbraak van TG zodat T4(=schildklierhormoon) en (beetje) T3 vrijkomen
  6. T4 wordt in de bloedbaan gesecreteerd en voert mee via TBG (=T4-Binding Globuline)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het colloïd?

A

= centrale holte in follikelcellen van de schildklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

geef een synoniem voor T3:

A

= tri-jodothyronine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de 5 belangrijke eiwitten voor de follikelcellen in de schildklier?

A
  1. TSH
  2. TSH receptor
  3. TG
  4. TPO
  5. I/Na symporter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de functie van TBG?

A

= transport van T4 (en T3) vanuit de follikelcellen naar de bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat doen de zogenaamde DIO’s?

A

DIO’s zijn de-jodasen –> halen jodiden weg van moleculen

  • DIO2 (ook DIO1) = activatie van vrije T4 in de cel (omzetting naar T3–> deze kan migreren naar de celkern en binden op een respons element (=RE) en zo transcriptie beïnvloeden)
  • DIO3 = inactivatie van vrije T4 in cel (omzetting tot het inactieve reverse T3)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke effecten heeft de binding van T3 op respons elementen aan de genetische code?

A

stijging in transcriptie:

  • groeihormonen
  • oxytocine
  • UCP1 –> thermoregulatie [respiratoire ontkoppeling]

daling in transcriptie = negatieve feedback mechanisme!!!

  • TRH-gen
  • TSH-gen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de functie van het sialidase? Wat blijkt dan de functie van siaalzuur in eiwitten?

A

sialidase breet siaalzuur af; dit maakt elk eiwit een Asialoglycoproteïne–> herkenning om weggefilterd te worden uit het bloed en afgebroken te worden in de lever

siaalzuur aan een eiwit verzekert dus enige langere levensduur van het eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is IDE? Waar is het terug te vinden? Wat is de functie? Wat zal dit tegengaan?

A

IDE = Insuline Degrading Enzym = afbraak van insuline
–> terug te vinden @lever, vernietigt +/- 50% van de voorbijkomende insuline

Zink zal insuline beschermen tegen afbraak: het zink-insuline kristal is moeilijker af te breken!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar worden steroïdhormonen steeds geproduceerd?

A

in endocriene kliercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waarvoor staat DHEAS?

A

DHEAS = DeHydro-EpiAndroSteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke lagen vind je allemaal in de bijnierschors van een adult?

A
  • zonula glomerulosa = mineraalcorticoïden (aldosteron)
  • zonula fasciculata = glucocorticoïden (glucagon)
  • zona reticularis = DHEAS (=dehydro-epiandrosteron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

in welke stap van cholesterol naar steroïdhormonen ligt de flux bepalende stap?

A

@ cholesterol desmolase met de fluxbepaler LH (=luteïniserend hormoon) = CYP11A1 (=stap van cholesterol naar pregnenolon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

leg kort uit hoe ACTH de productie van steroïdhormonen beïnvloedt:

A
  • ACTH [= adrenocorticotroop hormoon] bindt op MC2R (=melanocortine type 2 recepotor; is één van de paralogen van POMC-gen) –> verhoging van [cAMP] in cytosol –> stimulatie van fluxbepalende stap (=stimulatie van CYP11A1 = cholelsterol desmolase) –> meer pregnenolong –> meer steroïdhormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Vergelijk de receptoren en respons types van cortisol en aldosteron kort:

A

cortisol

  • > receptor: glucocorticoïd receptor [TWEE cortisol moleculen per receptor ter verzadiging]
  • > respons type: immunologisch, metabool (vb: PEPCK effect)

aldosteron

  • > receptor: mineraalcorticoïd receptor
  • > respons type: Na+/K+-huishouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Circuleert cortisol vrij in het bloed?

A

neen (het is een vetoplosbaar hormoon…) het zit in het bloed steeds gebonden aan transcortine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waar zit bij de geslachtssteroïden productie bij mannen en vrouwen de verschillende stap?

A

bij mannen: 5-alfa-reductase (reductie van de A-ring)

bij vrouwen: aromatase (oxidatie en de-methylering van de A-ring)
–> geïnduceerd door FSH (follikel stimulerend hormoon)

47
Q

Geef een synoniem voor het beloningscentrum van de hersenen

A

= mesolimbische banensysteem

48
Q

Wat is een typische stap in de processing van een AZ naar een neurotransmitter?

A

Decarboxylatie reactie die AZ transformeert tot een amine

49
Q

Geef de meest courante AZ’en die een link hebben met neurotransmitters:

A
  • Tyrosine –> dopamine –> noradrenaline [–> adrenaline] = geen NT!
  • Tryptofaan –> serotonine –> melatonine
  • Glutamaat –> GABA
  • Serine –> choline –> acetylcholine

OOK: Glycine en Glutamaat worden ‘puur’ ook al NT gebruikt

50
Q

Geef het verloop van phenylalanine naar de neurotransmitter(s):

A

Fenylalanine (Phe)

  • -> omzetting naar Tyrosine door PAH [=phenylalanine Hydroxylase]
  • -> Omzetting naar DOPA door TH [= Tyrosine Hydroxylase]
  • -> Omzetting naar dopamine door DDC [= DOPA decarboxylase]
  • -> Omzetting naar noradrenaline door DBH [= dopamine bèta-hydroxylase]
  • -> Omzetting naar adrenaline door PNMT [= phenylethanolamine-N methyltransferase]
51
Q

waarvoor staat PNMT?

A

= phenylethanolamine-N-methyltransferase
–> enzym in de omzetting van fenylalanine naar neurotransmitters
reactie noradrenaline naar adrenaline

52
Q

Waar gebeurt de omzetting van tyrosine naar DOPA? Welk enzym katalyseert deze reactie?

A

tyrosine –> DOPA door TH [= Tyrosine Hyroxylase] gebeurt in bijnierMerg (=medulla)

53
Q

Hoe heet de stoffengroep die voortkomt uit Phe en Tyr?

A

= catecholamines (DOPA, dopamine, noradrenaline, adrenaline)

54
Q

Wat is COMT? Wat is MAO? Wat doen ze?

A
COMT = Catechol-O-methyltransferase --> methylering
MAO = MonoAmineOxidase --> de-aminering

functie = afbraak van catecholamines ==> COMT specifiek voor catecholamines, MAO werkt een breder spectrum - serotonine oa.

55
Q

Geef een synoniem voor serotonine:

A

= 5HT = 5-hydroxytryptamine = 5-OHT

56
Q

Geef het verloop van Tryptofaan naar neurotransmitter

A

tryptofaan (Trp)

  • -> omzetting naar 5-hydroxytryptofaan [IS NIET HETZELFDE ALS SEROTONINE] door TPH1/TPH2 [=Tryptofaan hydroxylase 1&2]
  • -> omzetting naar serotonine door DDC [= DOPA decarboxylase… slechte naam hè?]
57
Q

vergelijk serotonine en noradrenaline thv. de synapsen in afgave, heropname en afbraak:

A

serotonine = 5-hydroxytryptamine = ‘5-HT’

  • afgave: geregelde exocytose
  • heropname: 5HTT = transporter [natrium symporter]
  • afbraak: COMT, MAO, ALDH [= Aldehyde Dehydrogenase]

noradrenaline = norepinefrine = NE

  • afgave: geregelde exocytose
  • heropname: NET = transportert [natrium symporter]
  • afbraak: MAO, ALDH [= Aldehyde Dehydrogenase]
58
Q

Waar in het lichaam vinden we serotonine als NT terug?

A
  • centraal zenuwstelsel
  • zenuwuitlopers van maag-darm
  • in beta-cellen (pancreas) van zwangere proefdieren… weirddd
59
Q

Wat is Prozac?

A

= een SSRI = Serotonine-Sensitive Re-uptake Inhibitor
–> zorgt voor (lichte) opstapeling van serotonine in de synapsspleet zodat het signaal versterkt wordt –> behandeling bij neuronale pathologieën

60
Q

Wat zijn de voorgaande stappen op de synthese van melatonine?
Welke (chemische) reacties gebeuren er?

A

het wordt donker –> stimulatie SCN [=suprachiasmatische nucleus] –> stimulatie SCG [= superieur cervicale ganglion] –> [cAMP] stijging in corpus pinealis [=pijnappelklier] –> melatonine synthese en secretie

Serotonine

  • -> omzetting naar N-acetylserotonine door AANAT [= serotonine-N-acetyltransferase]
  • -> omzetting naar melatonine door ASMT [= acetyl-serotonine-methyltransferase]
61
Q

1) Vertel kort hoe glutamaat ‘cyclust’ doorheen de synaps en omstreken:
2) vertel hoe glutamaat nog zoal zijn voordeel biedt:

A

1)
Glu in presynaps
–> komt vrij in synaptische spleet
–> verwijdering via astrocyten (=steuncellen; gliacellen)
–> omzetting tot glutamine door GLUL [= Glutamaat ammonia ligase / glutamine synthetase]
–> glutamine (Gln) kan wel doorheen BBB [=bloedhersenbarrière]
–> diffusie naar bloed en vanuit bloed ook diffusie naar presynaps
–> omzetting van Glutamine naar Glutamaat door GLD [= glutaminase]

2)
Glutamaat wordt door de astrocyten gebruikt om toxische ammoniak opstapeling [NH4+] weg te werken door NH3+ te plakken aan een glutamaat; zo vormen ze nieuwe glutamine –> dit wordt dan deels weggewerkt in de bloedbaan

62
Q

Vertel kort iets over de courante combinatie van Glutamaat en Glycine in éénzelfde synaps:

A
Glu = excitatorische NT
Gly = inhbitorische NT

–> deze combinatie wordt gebruikt in +/- 90% van de synapsen

63
Q

welk AZ is precursor van acetylcholine? Wat zijn de chemische stappen tot acetylcholine? bespreek aanmaak, heropname en afbraak:

A

de precursor is serine (Ser) dat wordt omgezet naar choline:

choline
–> samenvoeging met acetyl CoA (enkel de acetyl hiervan) door CHAT [= Choline acetly transferase]

afbraak:
–> afbraak tot acetaat en choline door AchE [= Acetylcholinesterase]

heropname:
–> choline wordt heropgenomen @presynaps door cholinetransporter

64
Q

Wat is myastenia gravis?

A

= auto-immuunziekte

  • -> antistoffen op NAchR [=Nicotinische Acetylcholine Receptor] waardoor neuromusculaire junctie verzwakt staat, neurotransmissie is beperkt
  • spierzwakte
  • spraakstoornissen
  • vermoeidheid
65
Q

Wat zijn typische voorbeelden van retrograde neurotransmissie?

A
  • NO

- endocannabinoïden

66
Q

Hoe verkrijg het lichaam NO?

A

L-Arginine

  • -> omzetting tot een hydroxyarginine door NOS1/2/3
  • -> omzetting tot citruline en NO door NOS1/2/3
67
Q

Welke NOS paralogen ken je? Wat doen ze?

A

nNOS = neurotransmissie = retrograde neurotransmissie

iNOS = immuunsysteem = ‘chemisch wapen’

eNOS = endotheel = vasorelaxatie in bloedvatwanden om doorbloeding te bevorderen (handig bij vb: angor)

68
Q

Wat is het effect van retrograde neurotransmissie van endocannabinoïden?

A

beperking van Glutamaat secretie naar de synapsspleet

69
Q

vergelijk neurotransmitters met neuropeptiden: synthese, opslag, heropname, werking:

A

neurotransmitters

    • synthese: vanuit metabolieten
    • opslag: synaptische microvesikeltjes
    • heropname: Ja, heropname en hergebruik
    • werking: kortstondig (SECONDEN)

neuropeptiden

    • synthese: vanuit mRNA
    • opslag: dense-core granules
    • heropname: geen, afbraak in synapsspleet
    • werking: langdurig (MINUTEN OF NOG LANGER)
70
Q

Welke stof is ‘dé remmer’ bij uitstek?

A

Somatostatine

71
Q

Van welke stof oorsprongt histamine?

A

Histidine (His)

72
Q

Welke receptoren voor histamine zijn er, wat doen ze?

A

H1-receptor

    • @huid, slijmvliezen
    • jeuk, pijn, roodheid
    • aantrekking van witte bloedcellen
    • aantrekking van vocht

H2-receptor

    • @maag en omstreken
    • bevordering van maagzuursecretie [dus in pariëtaalcellen]
73
Q

Welke cellen stellen histamine vrij (voor H1-receptor)

A
  • granulocyten in bloedbaan

- mastcellen in huid

74
Q

Welke wegen kunnen de eicosanoïden afgaan tot een afgewerkt product?

A
  1. prostaglandines – via cyclo-oxygenase

2. leukotriënen – via 5-lipoxygenase

75
Q

Geef de meest voorkomende prostaglandinen:

A
  • PGE2 = (pro-inflammatoir)
  • PGE3 = (licht pro-inflammatoir)
  • PGE1 = ANTI-inflammatoir
  • PGI2 = prostacycline
  • TXA2 = thromboxaan
76
Q

Welke prostaglandinen reguleren de bloedplaatjes aggregatie?

A
  • prostacycline [PGI2] = inhibeert aggregatie

- thromboxaan [TXH2] = activeert aggregatie

77
Q

Wat zijn NSAID’s?

A

NSAID = Non steroïdale anti-inflammatoire Drug
-> functie: inhibitie COX [=cyclo-oxygenase] –> verlaagde prostaglaninde synthese –> verlaagde bloedplaatjes aggregatie (“bloedverdunnend”)

lage dosis
–> verlaagde bloedplaatjes aggregatie (“bloedverdunnend”)

hoge dosis
–> pijnstiller, koortswerend, anti-inflammatoir effect

langdurige inname
–> maagzweer - gastro-intestinale bloedingen

78
Q

Waar worden leukotriënen geproduceerd? Hoe? Wat doen ze onder andere?

A

@witte bloedcellen, lipoxygenase reactie

– leukotriënen zijn pro-inflammatoir

79
Q

Hoe worden de acute bronchospasmen tijdens een astma-aanval tegenegewerkt?

A

adhv. bèta-2-adrenerge agonisten zullen de gladde spieren relaxeren

80
Q

Wat is hematopoiese?

A

= aanmaak van nieuwe bloedcellen in beenmerg

81
Q

Wat zijn nog andere namen voor bloedplaatjes en rode bloedcellen?

A
RBC = erythocyt
bloedplaatje = thrombocyt
82
Q

Wat is EPO?

A

EPO = erythropoiëtine
–> aanmaak in nieren wanneer er een te lage zuurstofspanning is en migreert dan naar het beenmerg

zorgt dus voor:

  • verhoogde ijzer (Fe) opname
  • verhoogde heem synthese [voor meer hemoglobine]
  • verhoogde RBC [=Rode BloedCel]synthese (“erythropoiëse”)
83
Q

vertel iets over de pleiotropie van TNF alfa:

A

TNF = Tumor Necrosis factor:

=> pro-apoptotische stof in tumoren
=> invloed op adipocyten
=> immuunsysteem stimulus
=>…

84
Q

Hoe zouden gezonde beta-cellen moeten werken in de pancreas? Waar zijn ze gevoelig voor? Wat gebeurt er in de cel zelf bij deze triggers?

A

= insuline secretie om glycemie gezond laag te houden

  • -> gevoelig aan stijging insuline
  • -> gevoelig aan stijging incretine hormonen - GLP-1 en GIP [GLP-1= glucagon-like peptide -1; GIP = Glucode dependent Insulinotroop peptide]

in de beta-cellen zal zo stijging zijn van [ATP] en [cAMP] met een stijgin van [Ca]i als gevolg –> is het signaal voor insuline secretie

85
Q

Waar verschillen glucagon en cortisol in de bestrijding van te lage glycemie?

A

glucagon: snel

cortisol: traag

86
Q

[insuline] / [glucagon] ratio… vertel wat er gebeurt met glycogeen, suikers, vetten:

A

ratio is HOOG (veel insuline, weinig glucagon)

  • glycogeen ==> glycogenese stijgt; glycogenolyse daalt
  • suikers ==> gluconeogenese daalt; glycolyse stijgt
  • vetten ==> lipogenese stijgt; lipolyse daalt

ratio is LAAG (weinig insuline, veel glucagon)

  • glycogeen ==> glycogenese daalt; glycogenolyse stijgt
  • suikers ==> gluconeogenese stijgt; glycolyse daalt
  • vetten ==> lipogenese daalt; lipolyse stijgt
87
Q

Waarom is het zo belangrijk in gezonde beta-cellen van de pancreas dat bij stimulatie de [ATP] en [cAMP] stijgen?

A

ATP
ATP-gevoelige K-kanalen sluiten bij een [ATP] stijging, hierdoor kan de membraan depolariseren –> Ca- signaal geeft het startschot voor insuline secretie

cAMP
cAMP is een versterkende factor om de secretiegranulen (gevuld met insuline) te exocyteren

88
Q

wat wordt bedoeld met de “verboden genexpressie” in beta-cellen van MCT1 en LDH transporter?

A

Deze transporters nemen pyruvaat en lactaat op. Als beta-cellen deze stoffen kunnen opnemen kan er via verderzetting van metabole paden ATP gegenereerd worden –> signaal om insuline vrij te zetten MAAR er is inspanning gaande… zo gaan we niet van die beer kunnen ontsnappen denk ik hè?

89
Q

Welk type tumor kan voor chronische hypoglycemie zorgen? leg uit. Geef ook een typische fenomeen dat bij deze patiënten nog zeer courant voorkomt als instinctieve reactie op de tumor:

A

= insulinoom = tumor uit beta-cellen van pancreas
–> tumor is niet beïnvloedbaar door glycemie en zal ongecontroleerd insuline secreteren

instinctief zal de patiënt de hypogylcemie proberen counteren door continu te eten om toch maar wat glucose in het bloed te behouden

90
Q

Hoe noemen we een kleine, goedaardige tumor in het bijniermerg? Wat zijn de effecten? Wat zijn de typische symptomen?

A
= feochromocytoom
- tumorcellen zullen ongecontroleerd adrenaline aanmaken
symptomen  (tijdelijke fight-or-flight vlagen)
-- zweetaanvallen
-- hyperglycemie
-- tachycardie
-- hoge bloeddruk
-- bleek gezicht
-- tremor
-- hoofdpijn
91
Q

Wat is het Syndroom van Cushing?

A

= overmatige productie van cortisol in bijnierschors (cortex); meestal veroorzaakt door tumor in hypofyse (in de ACTH-secreterende cellen)

  • Moonface
  • verhoogde cortisol in het bloed
  • enorme hoeveelheid visceraal vet
  • huidstriemen [= striae]
92
Q

Hypothyreoïdie; wat zijn de verschillende mogelijke oorzaken?

A
  • auto-immuun
  • – auto-immuun respons tegen schildklier
  • genetisch defect
  • – defect in genen die vb. voor thyroglobuline coderen
  • tekort aan jood en selenium (helpt bij jodium opname en gebruik)
  • – endemische pathologie in jodium-arme gebieden (hooggebergte vb) ==> effect is een harderwerkende schildklier “struma” die gezwollen in de keel zal staan als een ‘kroep’ let wel op dat personen met struma GEEN hypothyreoïdie lijden aangezien hun schildklier kan compenseren!
93
Q

Wat is thyreotoxicose?

A

= teveel aan T4 [=schildklierhormoon = thyroxine]

94
Q

Waarop wordt een baby allemaal gescreend met een hielprik?

A
  • PKU (fenylketonurie)
  • neonatale hypothyreoidie
  • adrenogenitaal syndroom
95
Q

Wat is neonatale hypothyreoidie?

A

na de geboorte tekort van T4 –> kan leiden tot irreversibele psyschomotorishe achterstand ‘cretinisme’

96
Q

Hoelang leeft een gezonde rode bloedcel?

A

+/- 120 dagen

97
Q

Wat is in het menselijk lichaam het rendement van energie-opname? Als ik een taak wil uitvoeren die mij 500kcal zal kosten, hoeveel energie zal ik dan uit mijn voeding moeten halen om een netto break-even te krijgen?

A

40% rendement is haalbaar voor het lichaam. Dit wil zeggen dat 60¨% verloren gaat bij de opname EN nog eens 60% bij de mobilisatie van die energie

om makkelijk te rekenen wordt ons toegelaten om te vereenvoudigen naar een rendement van 50% ==> zo zien we snel dat de voedingscalorieën een viervoud moet zijn van de energie die de taak netto in zou houden: 2000kcal

98
Q

Wat zijn de rendementen van onze ATP productie?

A
  • fosforylering op substraatniveau: 2 mol ATP per mol glucose
  • oxidatieve fosfroylering: 30 mol ATP per mol glucose
  • melkzuurgisting: 2 mol ATP per mol glucose
99
Q

Welke zijn de 3 ONomkeerbare stappen van de glycolyse?

A

1, 3 en 10

Gly1: hexokinase: glucose => glucose-6-fosfaat = kost 1 ATP

Gly3: fosfofructokinase-1 [=PFK-1]: fructose-6-fosfaat => fructose-1,6-bisfosfaat = kost 1 ATP

Gly10: pyruvaat kinase: fosfoënolpyruvaat (PEP) => pyruvaat = levert 2 ATP per glucose

100
Q

Welke enzymen in het bloed kunnen duiden op hartschade/skeletspieschade?

A

hartspierschade: LDHB; CKB en CKM
skeletspierschade: LDHA; CKM

101
Q

Wat doet aldolase B? Wat is het gevolg van aldolase B deficiëntie?

A

aldolase B zet fructose-1-fosfaat om tot glyceraldehyde dihydroxyacetonfosfaat (= deel van glycolyse!!)

tekorten in aldolase zorgt voor opstapeling van fructose, wat zal leiden tot verhoogde [fructose] in het bloed (=fructosemie)

102
Q

Wat is galactosemie?

A

= te hoge [galactose] in het bloed door een genetische defficiëntie in galactose Uridyltransferase (galactose-1-fosfaat => UDP-glucose) –> leidt tot icterus en cataract

103
Q

Welke voedingsbron verzorgt de anaplerose van de citroenzuurcyclus?

A

eiwitten (anaplerose met AZ’en)

104
Q

Hoe verhouden de pH’s zich in de mitochondirale ruimten?

A
  • intermembranaire ruimte: pH7

- matrix: pH8 (hoogste pH; minste H+)

105
Q

Wat zijn de theoretische en eerder realisticshe rendementen van de reducerende elektronendragers?

A

NADH:

  • – theorie: 3 ATP per NADH
  • – realistisch: 2.5 ATP per NADH

FADH2:

  • – theorie: 2 ATP per FADH2
  • – realistisch: 1.5 ATP per FADH2
106
Q

Waarvoor staat ‘ROS’? Wat heeft het lichaam hiertegen?

A

= Reactive Oxygen Species

reactieve zuurstoffen zoals peroxiden die met bijna alles zullen reageren en vervolgens oxidatieve schade nalaten in de weefsels

lichaam countert hierop met:
- superoxide dismutase die bepaalde hoeveelheden ROS kan wegreageren

  • scavengers of anti-oxidanten kunnen de klappen opvangen om weefselschade te beperken
107
Q

Ken je de Atwater factoren?

A

proteïnen: 4 kcal/ gram

kooolhydraten: 4 kcal/gram
lipiden: 9 kcal/gram

108
Q

Wat zijn de grote posten van de menselijke energie-uitgave?

A
  • rustmetabolisme (60-70%)
  • thermish effect van voeding (10%)
  • mechanische arbeid (20-30%)
109
Q

hoeveel kcal is 1 kWh ongeveer?

A

1 kWh = 900 kcal

110
Q

Wat is de energierekening van de belangrijkste organen? geef het percentage vd hersenen, lever+maagdarm, hart, nieren en skeletspieren:

A
  • hersenen = 20% –> suikers en vetten; GEEN AZ’en
  • lever + maagdarm = 25% –> AZ’en en vetten
  • hart = 8-10%
  • skeletspieren = 30-35%
  • nieren = 7%
111
Q

Wat is respiratoir quotiënt? Wat kan het je vertellen?

A

RQ = mol CO2 productie / mol O2 verbruik ratio
–> vertelt welke brandstof er gebruikt wordt
+/- 1 = suikers
<1 => vetzuren (vanaf 0,7)

112
Q

Hoeveel ATP vereist een krachtige, langdurige inspanning?

A

700 kcal/h (voor een uur moet je dus een calorie inname hebben van +/- 2400 kcal –> opslag van 1400 kcal –> mobilisering aan 50% rendement = 700 kcal)

113
Q

Vanaf welke Energy Charge wordt een cel dood verklaard?

A

EC< 0,5

gezonde cel; ER +/- 0,9