celbiologie 2 Flashcards

1
Q

1) geef de naam voor gamma-tuRC + leg uit
2) geef de naam voor GRiPs + leg uit
3) wat is MAPs? geef naam + leg uit

A

1) gamma-tubuline Ring Complex
= vormt centrosoom samen met centriolenpaar; bol rond centriolen met allemaal gamma-tubulines erop die microtubuli vormen weg van centrosoom (minpool hangt vast op tuRC; +pool naar buiten gericht voor groei)

2) Gamma-tubuline Ring Proteins
= mee in bouw van GtuRKs

3) MAP= Microtubule Associated Proteins
= stabiliseren de microtubuli (vb: Tau en MAP2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

(microtubulus polymerisering)
1) Wat gebeurt er indien: polymerisering»GTP hydrolyse?
2) Wat gebeurt er indien:
polymerisering

A

1) er is snellere groei dan afbraak van de microtubulus, deze zal dus groeien=> er ontstaat een “GTP cap”
2) er is meer afbraak (- pool) dan polymerisering (+pool)=> Geen GTP cap;=> CATASTROFE(uit elkaar pellen als een banaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 soorten microtubuli

A
  • cytoplasmatische microtubuli
    = dynamisch dooheen cytosol; axonen; kabeltransport; delingsspoel bij mitose/meiose
  • axonemale microtubuli
    =stabiele en geordend; cellulaire beweging; flagella; basal bodies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

actine is …..vormig. Welke pool ligt waar?

A

“hoefijzer”

holle kant: minpool; “pointed end”
bolle kant: +pool; “barbed end”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een ander woord voor microfilament is …… Het is dan ook opgebouwd uit …..

A

“F-actine”; “G-actine”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

er zijn 4 bouwstijlen voor microfilamenten: geef ze en geef hun kenmerken

A

1) stress fibers
=>@trailing edge;kabels door cytosol; focale adhesie(vast aan PM); bevatten myosine voor contractie; bieden stevigheid
2) cel cortex (schors)
=> @trailing edge; 3D structuur, net onder PM; geeft vorm aan de cel
3) lammellipodia (branched) en 4) filopodium (parallel)
=> @leading edge; sleurt de hele cel mee in beweging; dynamische actine structuur; +pool naar PM gericht om WEG te duwen bij groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

er zijn….. isovormen van actine; geef hun namen en in welke cellen ze terug zijn te vinden

A

“3”
alfa-actine=> spiercellen
beta; gamma-actine=> niet-spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geef de geneesmiddelen die ingrijpen/interageren met microtubuli

A
-colchicine, colcemide
=> inhibor polymerisatie
-nocadazol
=> inhibitore polymerisatie
-vincristine; vinblastine
=> aggregatie tubuline heterodimeren; inhibitor polymerisatie
- taxol
=>stabiliseert microtubuli (onbeweeglijke "dikke kabels") er is geen dynamiek meer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geef de naam voor: microtubulus wordt afgebroken aan +pool; scheidt in verschillende protofilamenten

A

catastrofe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geef de toxines die ingrijpen op microfilamenten en leg uit

A
- Cytochalasine D
=> blokkeert +eind voor polymerisering
- Latrunculine A
=> depolymerisering van de +pool
- Phalloidine
=> stabiliseren van microfilamenten (net zoals taxol doet bij microtubuli)
- Jaspakinolide
=> inducer van nucleatie proces (snellere polymerisering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe liggen de microtubuli in de neuronen?1) in axonen en 2) in dendrieten?

A

1) in axonen liggen ze parallel met +pool weg van kernlichaam, gestabiliseerd met Tau (=MAP)
2) in dendrieten liggen ze antiparallel, gestabiliseerd met MAP2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe ligt het MTOC tijdens de interfase vd cel? hoe noemen we het MTOC dan? Waaruit bestaat MTOC?

A

perinuclear, dan is het centrosoom. Het is opgebouwd uit 2 keer 9 tripletten van microtubuli; de 2 spoelfiguren staan loodrecht op elkaar (centriolenpaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe noemen we de bijzondere structuur van een rode bloedcel? waarvoor is deze handig?

A

Bi- concave structuur; is handig om aan hoog tempo doorheen capillairen te transporteren zonder verstopt te geraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe zijn intermediaire filamenten opgebouwd? Wat is hun voornaamste functie?

A

=>parallele heterodimer
=>antiparallelle tetramer (van 2 dimeren)
=>plakken samen tot een protofilament
=> 8 protofilamenten vormen 1 intermediare filament

FUNCTIE: mechanische sterkte van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

leg uit: Treadmilling; in welke situatie gebeurt dit?

A

= polymerisering aan de (+)pool van de microtubulus en afbraak aan de (-)pool; lengte blijft hetzelfde maar de microtubulus “beweegt zich voort”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Listeria bacterie is gewapend tegen fagocytose; leg uit.

A

Listeria bacterie kan ontsnappen uit het fagosoom, daarna kan ze zich verspreiden naar andere cellen ZONDER in extracellulair milieu te komen => vorming van “actine raket”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

naam voor fase waar [vrije tubuline] = [kritische concentratie]

A

plateau-fase; hier bijft de microtubulus in evenwicht!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

naam voor wanneer microtubulus in de groeifase zit

A

elongatie fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

opbouw microtubulus

A
  • uit tubuline eiwitten (alfa en beta)
  • heterodimer
  • POLAIR/asymetrisch: -pool(START is een alfa) en +pool(hier is meeste groei)
  • AFMETINGEN: diameter = 25nm(KAN ook veel groter); breedte van 1 dubbele ring = 8nm;
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

synoniem voor trage groeifase in vormingsproces microtubuli

A

nucleatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

van welke structuur zijn microvili een toepassing in bv. darmepitheel? Welke specifiek?

A

cytoskelet=> microfilamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

waar/nietwaar: microfilamenten zijn polaire structuren.

A

Waar; er is een +pool (barbed end) en een minpool (pointed end)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waarvan zijn microvili een toepassing in het darmepitheel?

A

microfilamenten (cytoskelet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is een +-TIP eiwit? (microtubuli)

wat is een catastrofine?

A

+-TIP= proteïne dat bindt op +pool van polymeriserende microtubulus, VOORKOMT catastrofe vb: EB1

catastrofine = eiwit dat bindt op +pool vd microtubulus en induceert afbraak door catastrofe vb: MCAK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is formine? wat is de functie?

A

ringvormige dimer aan +pool van F-actine; het rekruteert profiline (=verlenging van vertakte ketens op F-actines)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat is MTOC?

A

= MicroTubule Organizing Center

=> aka centrosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is Tauopathie? Link dit met een gekende pathologie

A

tauopathie= verzwakkig van tau eiwit, neuron is minder stabiel=> afsterven neuron! dit is neurodegeneratie; symptoom bij ziekte van Alzheimer:
(tau en afgebroken neuron stapelen op in NFT’s=neuroFibrillary Tangles)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

welke eiwitten komen aan bod bij nucleatie op de zijkant van F-actines?

A

SWAP; WAVE => Arp2/3

daarna verlengt profiline de vertakte ketens

29
Q

welke eiwitten verbinden actine met membranen?

A

Integrines; denk aan focale adhesie

30
Q

welke microtubuli en microfilamenten zijn terug te vinden bij eukarya?

A

Tubuline en actine

31
Q

geef de membraanfosfolipiden bij bacteria, archaea en eukarya

A

Bac: glycerol-3-fosfaat + lineaire vetzuren

Arch: glycerol-1-fosfaat + vertakte polyisoprenoïden

Euk: glycerol-3-fosfaat + lineaire vetzuren
(table 4-1)

32
Q

geef voor de 3 levensdomeinen alle info over de ribosomen (size, #proteins, #RNAs)

A

Bac: 70S; 54 proteinen en 3 RNAs
Arch: 70S; 65proteinen en 3-4 RNAs
Euk: 80S; +/-80 proteinen en 4 RNAs

33
Q

wat gebeurt er niet in bacteriën dat wel gebeurt in zowel archaea als in eukarya?

A

RNA processing (table 4-1)

34
Q

waar/niet waar: archaea hebben een cytoskelet.

A

niet waar (table 4-1)

35
Q

leg uit waarom virussen wel/niet toebehoren aan de levende natuur.

A

3 voorwaarden:
- interactie met omgeving (X)
- groei (X)=> virion zelf kan niet groeien
- structuur (V)
virus voldoet aan 1/3 en is dus NIET-levend

36
Q

Hoe is een virus opgebouwd?

A
  • manteleiwitten (homodimer van zelfde eiwitten)
  • genetische informatie (RNA of DNA
  • soms ook membraan
    => 1 ring van manteleiwit bestaat uit 17 monomeren; steeds dubbele ring!
    GEEN ribosomen; organellen

AFMETINGEN
breedte: +/- 18 nanom
lengte 25-300 nm

37
Q

wat zijn de pH’s in de lumen van 1) lysosoom en 2) vacuole?

A

1) 4,5

2) 5 à 6

38
Q

geef de voorname functies van een peroxisoom.

A
  • afbraak H202
  • oxidering lange, vertakte vetzuren
  • afbraak toxines
39
Q

geef de voordehandliggende functies van membranen:

A
  1. fysieke barrière
  2. organisatie
  3. transport
  4. communicatie
  5. celadhesie
40
Q

antimicrobiële peptiden zijn gebouwd als (1). Hun (2) zijde bindt op het (3) membraan van (4). Daarna vormen verschillende peptiden een (5) die de bacterie ontregelt en vernietigt.

A

(1) amfipathische helices
(2) positieve
(3) negatief geladen
(4) bacteriën
(5) transmembranaire porie

41
Q

wat is de volledige naam van het experiment dat de laterale mobiliteit in een membraan bewees:

A

FRAP = Fluorescence Recovery After Photo bleaching

42
Q

wat zijn de regels van het Fluid Mozaic model?

A
  • Fluid:
  • fluïde karakter van de amfipathische dubbellaag (6-8 nm)
  • Mozaic:
  • integrale membraaneiwitten
  • membraaneiwitten met vetanker
  • perifere membraaneiwitten
43
Q

waar/nietwaar: er is energie nodig voor de vorming van lipidendubbellaag in het cytosol.

A

niet waar: zelf assemblage!

44
Q

welke verschillende klassen membraanlipiden komen voor in de membraan?

A
  • fosfolipiden
  • sterolen
  • glycolipiden
45
Q

fosfolipiden bestaan uit welke onderdelen? Welke 2 grote groepen fosfolipiden bestaan er?

A
  • apolaire staart (vetzuurketen)
  • polair hoofd(fosfaatgroep + restgroep)

fosfoglyceriden en fosfomyelines
glycerolruggengraat<>sfingosineruggengraat

46
Q

er zijn enkele favoriete restgroepen bij de fosfolipiden; welke? Geef ook de lading van de restgroep en zo ook de nettolading vh fosfolipide

A
  • choline (+1) => netto 0
  • ethanolamine (+1) => netto 0
  • serine (0) => netto -
  • inotisol (0) => netto -
47
Q

Geef de triviale naam voor C18:1

A

oleaat = oliezuur

48
Q

Geef de triviale naam voor C18:2

A

linolaat = Linoleenzuur

49
Q

hoe meer verzadigd het vet, hoe ….. de fluïditeit

A

lager; hoe meer verzadigd, hoe minder beweeglijk!

50
Q

Geef de triviale naam voor C16:0

A

palmitaat=palmitinezuur

51
Q

Geef 2 essentiële vetzuren die de mens uit voeding moet halen. Waarom per se uit eten?

A

linolzuur: (omega-6)=> C18:2
linoleenzuur: (omega-3)=> C18:3

[omega = tel starten vanaf einde keten]

=> mens kan maar verzadigen tot C9; saturaties vanaf C10 kan de mens niet produceren

52
Q

Geef uitleg over de bouw van sfingomyeline.

A

Sfingomyeline:

  • fosfaatgroep (op C1
  • choline
  • sfingosine ruggengraat (geknikt molecule)
  • 1 VZketen (op C2)
53
Q

vertel iets over de toepassing van ergosterol

A

ergosterol uit mandarijntjes => analoge functie aan antimicrobiële peptiden = afweermechanisme tegen schimmels in fruit

54
Q

vat kort samen: de verdeling van lipiden in de membranen (PM en ER-membraan)

A

PM

  • exo: PC-SL-Chol
  • cyto: PS-PE-PI-Cho

E.R. (symmetrische verdeling)

  • cyto: PC-PS-PE-Cho
  • lumen: PC-PS-PE-Cho
55
Q

Wat is het effect van cholesterol in de membraan?

A

Stabiliserend vermogen:

  • bij hoge T°: stabilisering van de VZ
  • bij lage T°: verstoring laterale stapeling vd VZ
56
Q

Waaruit zijn ‘lipid rafts’ uit opgebouwd?

A
  • lipiden
    => cholesterol; glyco/fosfolipiden
  • eiwitten
    => kinasen, receptoren…
57
Q

er zijn 3 types membraaneiwitten; welk type kan je losweken in een 1M HCl bad?

A

perifere membraaneiwitten (deze interageren weinig of niet met het membraan)

58
Q

hoe lang moet een eiwit minstens zijn opdat het de membraan volledig kan doorkruisen als zijnde een transmembranair eiwit?

A

20 à 30 aminozuren

59
Q

er zijn verschillende vetankers voor membraaneiwitten, welke?

A

cytosolisch:

  • vetzuurketen
  • isoprenyl (farnesyl OF geranylgeranyl

extracellulair:
- GPI (glycosyl fosfatidyl inotisol) => is een fosfosfingolipide

60
Q

Wanneer is een complex een multipass proteïne?

A

zodra meerdere passages doorheen membraan (vb: rhodopsine)

61
Q

wat kan je aflezen op een ‘Hydropathy plot’?

A

= grafiek die waarneemt welke stukken van membraaneiwit hydrofoob/fiel zijn=> zo zijn ook de aantal membraan passes te zien

62
Q

wat is glycolysering?

A

binding van suiker covalent op AZ

63
Q

waar/nietwaar: glycophorine is een multipass eiwitcomplex. Waar vinden we glycophorine terug?

A

nietwaar: het is een singlepass eiwit in rode bloedcellen

64
Q

hier wordt sfingomyeline geproduceerd

A

Golgi-apparatus

65
Q

hier vindt de catalase reactie plaats

A

peroxisoom

66
Q

hier gaan de Cytochrome P reacties door

A

S.E.R.

67
Q

hier gebeurt cholesterol synthese, hoe heet die een bepaald reactie enzym voor dit proces?

A

S.E.R; HMG CoA reductase

68
Q

hier worden fosfoglyceriden aangemaakt

A

S.E.R.