celbio 1 - Van Eynde - exam week Flashcards

1
Q

deze retrovirussen coderen voor een reverse transcriptase:

A

HIV, RNA tumor virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

deze reverse transcriptases komen voor in eukarya

A
  • telomerase

- retrotransposons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

COVID-19 codeert voor een…?

A

RNA-dependent RNA polymerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De genetische code is niet overlappend MAAR welke uitzonderingen zijn er?

A
  • sommige bacteriën en virussen

- ook soms in humaan genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

“De genetische code is gedegenereerd.”=> hoeveel tRNA’s voor hoeveel codons?

A

+/-35 tRNAs voor 61 (64 met de stopcodons) codons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

er zijn 2 opties voor een sequentie met maar 2 verschillende AZ’en in: hoe heten ze en hoe zien ze eruit?

A
  • Copolymeren: ABA-ABA-BAB-ABA-BAA-ABA-AABA (random)

- Alternerend :ABA-BAB-ABA-BAB-ABA (afwisselend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar ligt het discriminator element? in welke organismen?

A

ligt downstream van de -10 sequentie; te vinden bij prokarya aan de bacteriële promotor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ziet de Pribnow box eruit? Hoe ziet de -35 sequentie eruit?

A

@prokarya=> (-10 sequentie) = TATAAT

(-35 sequentie) = TTGACAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke groeven ken je in RNApolymerase bij prokarya?

A

1) beta pincer = houden van ss DNA (displaced)
2) beta’ (accent) pincer = houden van RNA-DNA heteroduplex
3) beta flap = herwinden van de dsDNA (dicht bij de beta pincer)
4) Exit = RNA exit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

proofreading leest een foute nucleotide; wat gebeurt er?

A

1) RNApol wacht, NT gaat eraf

2) RNApol gaat achteruit, fout NT + vorige NT gaan eraf (NT kan functioneel worden als ribozyme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

terminatie van transcriptie bij prokarya: 2 opties

A

1) Rho-onafhankelijk = GC-rijke (haripin loop) + UUUUU

2) Rho-afhankelijk = Rho is een ATP-afhankelijke helicase die de heteroduplex uit elkaar haalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke RNApolymerase heeft als functie de 5S rRNA eenheid transcriptie? in welke organismen is dit?

A

RNApol III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de overgeschreven units van RNApol 1? Waar vindt het plaats?

A
  • 28S rRNA
  • 18S rRNA
  • 5,8S rRNA

@nucleolus (ALS ENIGE)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geef RNApol 1 promotor

A
[-180;-107] = up-stream
[-45;+20] = kern promotor => hier ligt TSS in (+1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de RNApol 2 promotor

A

BRE=>TATA(-25)=>Inr(bevat TSS)=>DPE

BRE = TFIIB Recognition Element
DPE = Downstream Promotor element
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef volgorde van associatie in het pre initiatie complex van de transcriptie:

A

Op TATA-box: TF2D(met TBP = TATA-BindingProt.)=>A en B=>F (met RNApol 2)=> E en H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

terminatie signaal van de RNapolymerasen (eukaryoten):

A

1: 18nt terminatie signaal herkenning
2: stoppen 10-35 nt na herkenning polyA-signaal (AAUAAA)
3: UUUUU regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom gebruikt men EMSA?

A

controle “Bindt het eiwit aan het DNA?”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

juist/fout: Spacers worden nooit afgeschreven

A

FOUT!=> worden wel afgeschreven ‘intron’ achtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe bekom je een inosine (I) nucleotide?

A

Deaminering van adenine (A)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

noem de eigenschappen van 5’-capping:

A
  • altijd pas NA initiatie
  • 7-methylguanosine
  • 5’-5’ binding ipv. 5’-3’
  • soms methylering van 1e en 2e ribose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Spliceosoom: Waar bindt de U2 snRNP?

A

U2 bindt aan de A “branch point” => hier zal “GU” start sequentie van intron binden ter vorming van de lariat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

functie van Cajal Bodies; Speckles:

A

Cajal Bodies: snoRNA en snRNA processing

Speckles: interchromatine clusters, RNA stockage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

functie van APOBEC3G:

A

= een antivirale factor

=> deoxycytidine deaminase (A wordt een U) ter vernietiging van vreemd ssDNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoeveel verschillende aminoacyl-tRNA’s zijn er?

A

22:

  • 20 voor de aminozuren
  • 2 bijzonder voor 21e en 22e AZ (selenocysteïne en pyrrolysine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke reactie geeft energie voor de aminoacyl-tRNA synthetase?

A

pyrofosfatase (PPi + H20 –> 2Pi) zeer exergonische reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

initiatie translatie bij prokarya:

A

binding van IF1,2 en 3 aan 30S subunit => 2 heeft een GTP gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat doet de Shine Dalgarno sequentie?

A

= seq. in mRNA dat complementair is aan het +/- 3’ uiteinde van het 16SrRNA=> binding van mRNA aan het ribosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

initiatie translatie bij eukarya:

A
aan 40S subunit van ribosoom: eIF(1A; 1; 2(GTP gebonden); 3; 5)
aan mRNA (aan 5'kant): eiF[4E(GTP gebonden = actief dan); 4G; 4A(GTP niet gebonden = actief dan); 4B]

We noemen de som van E, G enA ook wel eIF4F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Geef me de Kozak sequentie:

A

ACC AUG G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Geef de functies van EF-TuGTP/GDP en EF-GGTP/GDP:

A

EF-Tu: (=GEF) moet aminoacyl-tRNA’s aanbrengen en doen binden op de A-site van het ribosoom; weer dissociatie door hydrolyse. EF-Tu wordt weer “opgeladen” door EF-Ts

EF-G (=GEF) moet 50S of 60S subunit een plaatsje opschuiven (TRANSLOCATIE) zodat A-site weer vrijkomt voor nieuwe tRNAs.

Dit zijn processen in bacteriën, maar zijn gelijkend in eukarya (enkel anderen namen voor de GEFs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

in welke organismen komt Methionyl-tRNA^fMet voor?

A

NIET in eukaryoten!! in prokarya, voornamelijk bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe veel ATP’s worden verbruikt tijdens de translatie?

A

Bacteria (8) - Eukarya (9)
Initiatie: 3 4
elongatie: 4 4
terminatie: 1 1

nog is +1 per foute AZ insert!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

een goed voorbeeld van een chaperone is…. Wat doet dit? Hoe is het opgebouwd?

A

Hsp60=> binden van een peptide (in totaal 14ATP) om te vouwen (een chaperone assisteert de correcte vouwing van een eiwitketen)

GroEL/GroES complex

  • GroEL = 2 heptameer ringen
  • GroES = 1 hetpameer ring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke oplossingen kent een organisme tegen mutaties tijdens de translatie?

A

1) Nonsense suppressor tRNA
invoegen van ander AZ, beter fout AZ dan een premature stopcodon

2) Nonstop mRNA Decay
afbraak van een mRNA zonder stopcodon, adhv. ribonuclease

3) Nonsense mediate mRNA decay
herkenning van premature stopcodons, zodra STOP tussen 2 EJC-complexen ligt=> afbraak van het mRNA (STOP moet namelijk normaal gezien in het laatste exon liggen, dus dat is NA het laatste EJC-complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Geef de post-translationele modificaties en ook waar ze worden toegepast:

A

1) Methylering
- Lys; Arg=> op de aminogroep
2) Acetylering
- Lys=> op aminogroep
3) Fosforylering
- Ser; Thr; Tyr=> op hydroxylgroep
4) Glycosylering (suikergroep erop)
- O linked: Ser; Thr
- N linked: Asn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Glucose inhibeert adenylaat cyclase waardoor het minder cAMP wordt geproduceerd, dit noemen we….

A

katabolische repressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Trp-operon wordt beïnvloed door haar eindproduct. We noemen dit:

A

repressie door eindproduct; Trp is een co-repressor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Vergelijk: Ribo schakelaars in E.coli en B. subtilis:

A

1) B. subtilis: attenuatie in operon voor FMN-FAD synthese, binding van riboschakelaar op riboRNA stopt de transCRIPTIE
2) E.coli: NIET in operon (ook synthese FMN en FAD = de riboflavines) binding stopt de transLATIE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

3 soorten “potentie”:

A

1) omnipotent/totipotent=> volledig organisme (zygote)
2) pluripotent=> alle lichaamscellen (embryonale stamcel)
3) multipotent=> meeste lichaamscellen (adulte stamcel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is het nadeel aan Ips?

A

Weinig controle => vergrote kans op tumoren… (=therapeutisch klonen met ge de-differentieerde stamcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe zijn lymfocyten zo gevarieerd in hun voorkomen?

A

$ verschillende genomen
=> DNA-herschikkingen
=> verhoging in aantal mutaties (BER en AID helpen hier bij)
BER = Base-Excision-Repair: AID = Activator Induced cytidine Deaminase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Op wiens chromosoom is het UBE3A-gen normaal gezien gemethyleerd?

A

vaderlijke chromosoom=> moederlijke deletie hier veroorzaakt dus een tekort aan UBE3A ligase: Angelmann-syndroom

44
Q

Om een hemi-gemethyleerde DNA-sequentie te vervolledigen is er een enzym:

A

DNMT-1 = DNAMethylTransferase-1

45
Q

vertel iets over proximale controle-elementen in de RNApol 2 promotor:

A
  • GCbox [-100]
  • CAATbox [-80]
  • octameer

=> controle elementen tot aan -200

46
Q

DNA-bindingsdomeinen: vergelijk 1)helix-turn-helix met 2) helix-loop-helix

A

1) helix-turn-helix = 2 delen, 1 herkenning en 1 stabilisé

2) helix-loop-helix = 2x2 delen, 2 herkenning(lang) en 2 stabilisé(kort)

47
Q

Hoe heet het respons element waar de STAT dimeer op bindt in de kern?

A

ISRE = Interferon Stimulerend Respons Element

48
Q

bij Heatshock-protein leidt ……van de gebonden HSTF tot activering van transcriptie

A

fosforyleing

49
Q

Homeotische TF’en zijn belangrijk bij:

A
  • embryonale ontwikkeling van het lichaamsplan, er is duidelijk COLLINEARITEIT tussen de aanwezige genen in het lichaam en de volgorde van voorkomen in de HOX-homeotische TF’en bij de mens
50
Q

2 bijzondere factoren in translatie initiatie: eIF2 en eIF4E:

A

eIF2 is actief ZONDER fosfaat, inactief MET fosfaat
eF4E is actief MET fosfaat, inactief ZONDER fosfaat

Heem inhibeert de kinase(=inactivatie) van eIF2

51
Q

vertel: Exosoom versus P-bodies

A

Exosoom: 3->5 afbraak mRNA

  • inkorting polyA-staart
  • afbraak PABP
  • afbraak 5cap met enzymen
  • afbraak mRNA in 3->5 met cytosolische exonuclease EXOSOOM

P-bodies: 5->3 afbraak mRNA

  • inkorting polyA-staart
  • afbraak 5cap
  • afbraak mRNA in 5->3 richting met cytosolische exonuclease @P-bodies (mRNA Processing bodies)
52
Q

Wat zijn de targets van si, mi, piRNA?

A

1) siRNA: virale mRNA
2) miRNA: endogene mRNA, in eukarya
3) transposon RNA/DNA (vooral in geslachtscellen)

53
Q

Wat is een DEGRON?

A

AZ-Sequentie die wordt herkend door UBE3A; leidt tot ubiquitinering en daarna waarschijnlijk afbraak door proteasoom.

54
Q

Vanaf welke grootte is Pulse-field DNA elektroforese handig?

A

groter dan 30kpbs

55
Q

Controle of C al dan niet gemethyleerd is:

A

Hpa II en Msp 1 (2 restrictie endonucleasen)

HpaII kan niet knippen als 2e C gemethyleerd is;
MspI kan altijd

56
Q

Geef de verschillen in humaan genoom tussen persoon A en B

A

0,3% verschillende nucleotiden (SNP) +/- 10miljoen

1,3% verschil in structurele eigenschappen (VNTR’s)

57
Q

Wat is het verschil tussen Southern blot en Northern Blot

A

Northern Blot is gewoon Southern Blot maar dan vertrekkende vanuit RNA, eerst reverse transcriptase tot cDNA, dan Southern Blot met dat cDNA

58
Q

Waarvoor dient micro-array analyse?

A

vergelijken van 2 mRNA’s uit verschillend weefsel om te kijken welke waar en hoezeer voorkomen (vb: lever RNA en hersen RNA)

59
Q

Leg uit: monoklonaal en polyklonaal

A

monoklonaal: antilichaam herkent één epitoop van het antigen
polyklonaal: mix van antilichamen die elk verschilllende epitopen van het antigen herkennen

60
Q

Hoe wordt Western Blotting nog genoemd?

A

Immunoblotting

61
Q

Welke eiwit-eiwit interacties kunnen direct of indirecte interacties bevinden?

A

indirect:
- co-immunoprecipitatie
- Pull-down assay

direct:

  • Yeast-2-Hybrid
  • FRET
62
Q

DNA target vector bevat het volgende:

A
  • 2 homologe armen
  • neo resistentie gen
  • HSV-tk gen = viraal thymidine kinase gen
63
Q

Knockouts worden zowel positief als negatief geselecteerd:

A

positief: neomycine
negatief: ganciclovir

64
Q

Wat doet Cre-recombinase?

A

Knipt specifieke genen weg ALS ze tussen twee LoxP genen liggen, anders gebeurt er niets.

65
Q

Bij cellen zonder centrosomen die toch een kernspoel vormen; waar binden Ran-GTP en Ran-GEF?

A

Ran-GTP bindt aan importine; => vrijstelling van eiwitten voor MT assemblage ter vorming van een kernspoel
Ran-GEF bindt aan chromosomen;

66
Q

Hoe heet de histon variant die met de centromeren associeert?

A

CEN-PA; het is een variant van de H3- histon

67
Q

In welke fase van de mitose fragmenteert de kernmembraan? Hoe gebeurt dit?

A

Dit gebeurt in de Pro-Metafase, het gebeurt door fosforylering van de lamine-eiwitten.

68
Q

Cytokinese wordt gestimuleerd door….?

A

Rho-A-GTP

=> het stimuleert actine polymerisatie en activeert myosine

69
Q

Geef een synoniemm voor Cdk1:

A

Cdc2

70
Q

MPF = …?

A

CdK1 + mitotisch cycline

71
Q

……. fosforyleert Rb zodat het dissocieert van….. tijdens de …..checkpoint.

A

1) G1- Cdk
2) E2F
3) G1/S transitie

72
Q

Tijdens S-fase licensing zijn er 2 enzymen actief:

A

1) S-cyclase = fosforyleren van ORC en helicase loaders zodat ze niet opnieuw kunnen associëren met DNA
2) geminine = afhouden van MCM(=helicase) om nog eens te binden op ORC en helicase loaders

73
Q

Geef een synoniem voor Mid-mitose controlepunt

A

Spindle Assembly, oftewel SAC

74
Q

dit molecule is een gekende Cdk inhibitor:

A

TGFbeta; het is een groei-inhibitor

75
Q

Welke caspases zijn initiators, welke zijn executioners?

A

8 en 9: initiators

3: executioner

76
Q

Wat is/doet een executioner capsase (3)?

A

aspecifieke fosforyleringen die uiteindelijk lijden tot apoptose van de cel

77
Q

Welke fases komen voor in de Profase 1?

A

Leptoteen=>Zygoteen=>Pachyteen=>Diploteen=>Diakinese

Leptoteen: start van de condensatie
Zygoteen: chromosomenparing en vorming synapsis
Pachyteen: synaps is vollledig(bivalente structuur); crossing-over; verdere condensatie
Diploteen: synapsis weg en enkel chiasmata is nog zichtbaar; mogelijkheid TOT tijdelijke STOP (voorbeeld bij oögenese)
Diakinese: maximale condensatie; aanmaak van de kernspoel en afbraak kernmembraan (anders dan mitose, daar is afbraak kernmembraan pas in pro-metafase!)

78
Q

Het synaptonemaal complex vormt zich tussen…..

A

homologe chromosomen; en wel tijdens profase 1 (namelijk in het Zygoteen

79
Q

Syndroom met een XXY genotype

A

Klinefelter

80
Q

Leg uit: euploïd aneuploïd

A
Euploïd = correct aantal chromosomen (bij de mens is dit 2n=46)
Aneuploïd = abnormaal aantal chromosomen (bv: trisomie 21, Klinefelter....)

bijzonder: polyploïdie = abnormaal aantal van alle chromosomen=> niet haploïd, niet diploïd, maar bv: triploïd,tetraploïd…

81
Q

Dit syndroom heeft enkel X genotype

A

Turner Syndroom

82
Q

Oögenese kent 2 stops tijdens de vervollediging van de meiose:

A

1) stop in Profase 1 (Diploteen)=> tijdelijke DEcondensatie voor celgroei (diameter gaat van 1micron tot 100micron!)
2) Metafase 2 => vlak voor de anafase 2 blijft de eicel hangen; bij versmelting met de mannelijke spermacel wordt de meiose afgerond. Geen bevruchting=> meiose wordt niet meer afgerond.

83
Q

Het eiwit…… inhibeert het APC complex, dit heeft als effect de metafase2 stop van de oöcyt:

A

Emi2; fosforylering leidt tot ubiquitinering=> leidt tot afbraak in het proteasoom=> APC weer actief en zo kan de meiose 2 afgerond worden.

84
Q

3 wetten van Mendel:

A

1) Onafhankelijkheidswet
2) Splitsingswet
3) Uniformiteitswet

85
Q

Wat is een “temperate phage”?

A

(Bacterio)faag die haar genetische materiaal binnenbrengt in de bacterie. MAAR bijzonder: deze wordt ingewerkt in het bacterieel DNA=> dit is nu een pro-faag. Op die manier leeft de genetische info van de faag voort zonder dat nieuwe bacteriofagen gevormd hoeven worden door de bacterie.

86
Q

Leg uit (situering: recombinatie in bacteriën) Transformatie versus Transductie

A

Transformatie = vreemd DNA raakt de bacterie binnen en recombineert een deel met het DNA van de bacterie=> vreemd DNA zit nu IN het bacterieel genoom

Transductie = techniek van transformatie die wordt toegepast door bacteriofagen

87
Q

Wat is een R-factor?

A

= een plasmide met:

  • F+ factor eigenschappen
  • antibioticum resistentie gen
88
Q

Dit mechanisme wordt gebruikt door een Hfr bacterie om een F+ bacterie te converteren tot een Hfr bacterie:

A

“Rolling Circle”

= knippen van 1 streng=> polymerisering aan het vrije stuk en ondertussen rolt de ene streng meer en meer af (zie p.15 van H25)

89
Q

Herstel van dsDNA breuk kan 2 uitkomsten geven:

A

1) Gen conversie

2) Crossing-over

90
Q

Wat is Spo11?

A

= endonuclease + rekruteert enzymen die 5’-uiteinden inkorten

91
Q

Wat is Rad51?

A

= ssDNA bindingseiwit

92
Q

Wat zijn de “Hallmarks” van kankercellen?

A

1) Onafhankelijk van groeifactoren
2) Ongevoelig aan groei-inhibitoren
3) Ontsnappen aan apoptose
4) Stimulatie van angiogenese
5) Onsterfelijkheid (telomerase)
6) Invasie en Metastase

93
Q

Wat zijn Progenitor cellen?

A
  • adulte stamcellen (die dus differentiëren tot de meeste cellen)
  • “transit amplifying cells” => partiële differentiatie; symmetrisch (zowel differentiatie als delen)
94
Q

Deze stoffen zijn inhibitoren van de angiogenese:

A
  • angiostatine
  • endostatine
  • thrombospondine
95
Q

Deze stimuleren de angiogenese:

A
  • VEGF=> binden aan receptoren in endotheelcellen
  • FGF=> induceren de celdeling
  • MMP = Matrix-metallo proteïnasen = afbraak vaan extracellulaire matrix ter heraanleggen van de bloedvaten
96
Q

daling van E-cadherine heeft als effect:

A

een verhoogde kans op invasie/metastase omdat cellen dan minder verankerd zijn

97
Q

Op welke manieren brengen carcinogenen mutaties teweeg?

A

1) Breken van basenparing
2) crosslinken tussen genen
3) Covalente bindingen tussen bovenliggende basen (T-T door UV)
4) Verandering/verwijdering van ringbasen
5) DNA-breuken

98
Q

Verschillende manieren voor proto-oncogen –> oncogen:

A

Hyperactief eiwit:

  • Puntmutatie
  • Chromosoom translocatie (vb: Philadelphia Syndroom)
  • DNA herschikkingen (vb: NTRK-1 oncogen)

Excessieve eiwitproductie:

  • Genamplificatie
  • Chromosoom translocatie (vb: Burkitt Lymfoma)
  • insertionele mutagenese
99
Q

Vertel over: 1) Burkitt Lymfoma; 2) Philadelphia Syndroom; 3) oncogen ontstaan door DNA-herschikking

A

1) Burkitt Lymfoma
=> Myc-gen verschuift dicht naar actieve regio (door translocatie)=> effect is excessieve proteïne synthese; in combinatie met het EBV(Epstein Barr virus) geeft dit kanker

2) Philadelphia Syndroom
=> ABL en BCR zijn 2 genen, door translocatie komen ze bij elkaar te liggen en vormen zo het BCR-ABL oncogen=> constitutief actieve RTK

3) DNA herschikkingen
=> TPM-3 en NRTK-1 zijn 2 genen, door DNA herschikking overlappen ze bij elkaar en vormen zo het TRK-oncogen=> codeert voor een RTK-dimeer.

100
Q

Deze 2 cyclinen/ Cdk’s komen verhoogd voor in respectievelijk sarcomas en borsttumoren:

A

in sarcomas = Cdk4

in borsttumoren = Cycline D1

101
Q

Dit zijn enkele typische TSG’s:

A
  • p53
  • Rb

TSG = Tumor Suppressor Gen

102
Q

HPV heeft 2 functionele moleculen die doelen op:

A

E6=> target p53; rekrutering van UBE3A naar p53 met afbraak tot gevolg

E7=> target Rb; competitie met Rb om te binden aan E2F; effect is VERGELIJKBAAR aan fosforylering van Rb

Rb = Retino blastoma

103
Q

Het Destructie complex bestaat uit:

A
  • GSK3
  • APC (niet dezelfde als voordien haha)
  • Axine

functie = Wnt-signaling en afbraak=> Wnt stimuleert celproliferatie; complex is nodig als regulatie factor

104
Q

De verschillende onderdelen in NER:

A
  • UVR-AB = herkenning van helix-distortie (=fout)
  • UVR-C = endonuclease
  • UVR-D = helicase
105
Q

Wat is CDKN2A?

A

Cdk inhibitor

106
Q

Wat zijn GateKeepers? Wat zijn CareTakers?

A

Gatekeeper: verlies van deze genen/moleculen levert direct mutatie en proliferatie (vb: APC; PTEN; Rb; SMAD; TGFbetaR; p53…)

Caretaker: zorgen voor genetische stabiliteit en chromosoom verdeling (vb: BRCA) EN mutaties hier verhogen de kans op gatekeeper mutatie!

107
Q

Welke technieken voor kanker diagnose zijn er?

A
  • Biopsie + histopathologie + gradaties
  • PET-scan
  • Screening