Meetinstrumenten en schalen Flashcards

1
Q

Ontstaan wetenschappelijke psychologie

A

Wet van Weber-Fechner: de sensatie is evenredig met de logaritme van de prikkel
-> psychologische verschijnselen kunnen gemeten worden
prikkel -> gewaarwording
= experimentele psychologie

tak van filosofen die vond dat het meer wetenschappelijk kon, zoals exacte vakken: meten/ instrumenten

Eind 19e eeuw Groningen: Heymans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

psychometrie

A

Tak van psychologie die zich bezighoudt met meten psychologische verschijnselen
(met name waar gevolg kan hebben voor individu)

experimentele psychologie niet gericht op individuele personen (kwaliteit dan heel belangrijk voor mogelijk gevolg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

generaliseren van metingen steekproef

A

generaliseren metingen steekproef:
gegevens uit steekproef gebruiken om schatting te maken van overeenkomstige waarden populatie
= berekende waarden -> overeenkomstige waarden

generaliseren uitkomsten experiment:
afhankelijk van de opzet van dat experiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verschillende betekenissen van ‘gemiddelde’

A

bv
berekende gemiddelde in steekproef?
geschatte gemiddelde populatie?
echte gemiddelde populatie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

definitie van meten (Stevens)

A

Meten is het toekennen van waarden aan waarnemingen volgens een vaste toekenningsregel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarnemen in sociale wetenschappen: door wie

A

onderzoeker
maar ook door proefpersoon zelf (self-assessments)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Metingen van verschillende aard met elkaar vergelijken:

A

Omzetten in andere schaal, bv toetscijfers naar rapportcijfers

Aan dit typische kenmerk van meten bij mensen door onderlinge verschillen uit te drukken op een vaste schaal wordt in deze cursus Beschrijvende Statistiek ruim aandacht besteed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Molenaar maakte onderscheid:
model- of representatiemeting
én
fiat- of indexmeting

A

model- of representatiemeting: 1 op 1-verband tussen empirische meting en getaltoekenning (bv lengte met lineaal)

fiatmeting: geen externe standaard die bepaalt wat de meting voorstelt
instrument definieert construct, geen externe standaard (bv intelligentie meten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ontwikkeling fiatmetingen

A

extreme vorm fiatmeting: introspectie
vrij beschrijven van wat van binnen gebeurt

behaviorisme: wil meer wetenschappelijke basis -> alleen wat je ziet
meer modelmeting

beiden niet meer zo gebruikt. Wel gestructureerde vorm van introspectie met bv vragenlijst naar motivatie. Waar mogelijk gekoppeld aan gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fiat- versus modelmeting

A

geen harde grens
eerder continuum
Hoe groter de afstand tussen meting en construct, hoe meer fiatmeting

zie voorbeelden 1.1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kenmerken meting

A

betrekking op hetzelfde kenmerk, kan verschillende waarden aannemen.
dus kenmerk = variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nominale variabele

A

meerdere categorieën, die niet hoger of lager zijn dan elkaar, niet te rangschikken,
behalve op naam (‘nom’)

bv nationaliteiten

voorbeeld categorische indeling met onderliggend continue: bmi -> ondergewicht/gezond gewicht/overgewicht -> kunnen niet gerangschikt worden

categorische variabelen met veel verschillende waarden, vaak moeilijk te hanteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hiërarchische indeling van nominale variabelen

A

Niet gerangschikt, maar soms wel hiërarchisch in bovengeschikt (superordinate) /ondergeschikt (subordinate)

bv rijk/provincies/gemeenten
soms multilevelanalyse mogelijk (statistisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dichotomie

A

vorm van nominale categorie

twee waarden naast elkaar staande categorieën, dat zijn de enige waarden

bijna altijd kunstmatig, door ons ingedeeld
(bv wel- /niet-gepensioneerden)

Ook: gedichotomiseerde variabelen: eigenlijk continue, maar ‘streep getrokken’ bv jong/oud, arm/rijk
-> leidt bij onderzoek tot verlies van info, dus liever continue schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mogelijkheden nominale variabelen

A

weinig statistische mogelijkheden,
zijn naast elkaar staande categorieën
vooral tellen aantal waarnemingen

bv geen gemiddelde

bv. meten schooltypes:
kwalitatief en niet kwantitatief te interpreteren
-> beschrijvende overzichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

datamatrix

A

tabel met overzicht van afzonderlijke waarnemingen

1 nominale variabele = 1 kolom
voor elke waarde: 1 rij (minimaal 2)

in de toelichting hoort te staan wat de waarden precies voorstellen

17
Q

frequentiemodel

A

tabel met frequentieverdeling

onderlinge frequenties vaak niet goed te vergelijken
-> vaak relatieve frequenties berekend
-> weergegeven in:
percentages (bv 60% van totaal)
of proporties (bv 0,60)
-> aparte kolom (blz 21, gron.)

18
Q

kruistabel

A

twee nominale variabelen in tabel, twee kolommen
‘kruisen’ door ene variabele in kolommen en andere variabele in rijen
in elke cel een aantal of percentages of relatieve frequenties

Manier om samengevatte data overzichtelijk weer te geven.
-> Vaak niet om aantallen of relatieve frequenties, maar of er samenhang is tussen 2 nominale variabelen

Engels: contingency table/cross table

19
Q

cumulatieve aantallen

A

letterlijk opgetelde aantallen

20
Q

randtotalen

A

waarden in kolom en rij waar ‘totaal’ voor staat

Engels: marginal sums/ marginal totals

cel helemaal rechts onderin = soms van randtotalen rijen en kolommen =
grand total (nl: eindtotaal)

21
Q

relatieve frequenties kruistabellen

A

berekenen door:
aantal in cel: grand total =
eventueel x 100 voor percentage

in SPSS ook mogelijk grand total op te splitsen over afzonderlijke cellen

òf binnen variabele sommeren tot 100

Waar je voor kiest is afhankelijk van wat je doel is. (blz 11 artikel)

Kan bv voor kolom, maar ook voor een rij. Vaak niet overzichtelijk om dat allebei weer te geven.

22
Q

blz 12

23
Q

ordinale schaal

A

variabele waarop we kunnen rangschikken van minder naar meer -> ordinaal niveau

zegt niks over de afstand tussen categorieën

meer statistisch arsenaal mogelijk dan nominaal, maar geen metrische waarden berekenen

24
Q

ex aequo

A

= knoop/ tie
= gelijke plaats in rangschikking
> niet hetzelfde als gelijkspel of onbeslist! (dit willen ze niet in een wedstrijd ivm prijzen)

Minder ex aequo = sterkere rangordening (strong order)
meest extreem: elke waarneming eigen rangnummer > continue onderliggende variabele

meer knopen: bv dezelfde mensen binnen opleidingsniveau, maar zegt niks over de verschillen tussen die mensen. Binnen de categorie is geen rangorde > zwakkere rangordening (weak of partial order)

25
paired comperisons
paarsgewijze vergelijking om niveau op te schalen: van ordinaal naar interval - voldoende participanten - vragen naar kiezen tussen twee alternatieven meestal niet zo van belang, soms wel Je krijgt hiermee inzicht in de afstanden tussen de categorieën (en niet alleen deze is meest gekozen, daarna die, enz.)
26
Likert-schaal
+_ 1930 ordinale schaal door fijnmazige schaal te gebruiken of meerdere items voor zelfde construct op tellen -> intervalschaal (voor statistisch gebruik) ontwerp- en afnamefase vallen samen: respondenten beoordelen testitem en drukken attitude uit Maar: wel eerst kijken naar verdeling van responses op de schaal. Als van 11puntsschaal maar 3 gekozen worden, dan behandelen als 3puntsschaal en dus geen intervalschaal.