artikel Swanborn Flashcards

1
Q

waarom meerdere vragen ipv 1 vraag om houding te meten?

A

personen kunnen hele andere gedachtengang hebben en uitkomen op hetzelfde antwoord met een andere houding of andersom

ook speel altijd toeval mee
meer vragen: vergroot de betrouwbaarheid

en betere onderscheidingen maken tussen deelnemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

representerend meten

A

meten is het representeren van het empirische relatiestelsel door het
numeriek relatiestelsel
> eigenschap van object wordt gerepresenteerd door eigenschap getallen

empirisch stelsel: verzameling objecten
numeriek stelsel: reële getallen en de relaties daartussen

vergelijken
voorspellingen doen op basis van de metingen

isomorfie: heen-en-weer relatie tussen de twee stelsels

toetsing mogelijk op correctheid

nut: mogelijkheid interne consistentie te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

indicerend meten

A

variabele zo goed mogelijk operationaliseren
empirisch stelsel niet volledig duidelijk
moeilijk afbeelden in numeriek stelsel

voorspellen kan niet met zekerheid

index voor variabele

mogelijk wel voorspelling doen voor andere variabele
meer zinvol als blijkt dat voorspellingen opgaan
keuze van getallen wordt bepaald door praktische bruikbaarheid (niet afhankelijk van eigenschappen empirische stelsel, bij representerend meten wel)

nut: doen van externe voorspellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

itemkarakteristieke functie (ofwel karakteristiek)

A

denkbeeldige lijn die verband aangeeft tussen positie vat respondant op continuum en kans dat ‘ja’ zegt bij item

continuum: de gemeenschappelijke ruimte van respondenten en stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

non-monotome/ monotome items

A

monotome items: kans op positief antwoord neemt steeds toe of steeds af (niet per se evenredig), naarmate positie van respondant op continuum positiever is
-> vrijwel alleen bij zeer extreme uitspraken
-> wel bij bv wiskundekennis

bij non-monotome item: kans op positief antwoord neemt aan weerszijden af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zelf beweringen formuleren

A
  1. Zo goed mogelijk afbakenen van verschijnsel/ groep/ persoon
  2. Onderscheiden van aantal facetten
    Maar: hoe rekening houden met gewicht dat toegekend wordt aan bepaald facet…

òf: in elke vraag het verschijnsel als geheel meenemen

  1. Kies uniform stelsel van antwoordmogelijkheden
  2. Vermijden van stellingen die voor slechts een deel van de populatie van toepassing is
  3. Vermijd vergelijkingen met een ander verschijnsel
  4. Zo kort mogelijk formuleren
  5. Vermijd moeilijke woorden
  6. Vermijd zoveel mogelijk woorden als niet en nooit
  7. Vermijd in uitspraken het noemen van feiten

Let op: middencategorie ‘weet niet’, is niet op z’n plaats. Weet niet kan ook zijn ‘wil niet’. Beter: optie ‘geen antwoord’
-> blijkt wel aan te trekken om dat als antwoord te kiezen
-> wel aan te raden als grote verschillen in geïnformeerdheid is tussen respondanten (eventueel filtervraag: bent u voldoende geïnformeerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly