M - Measure Flashcards
Q:
Wat zijn de 5 stappen in de Measure fase
A:
- Breng proces in kaart met procesmap (VSM, Flow-Chart, Swimlane)
- Bepaal Meting: welke data noodzakelijk is voor het project
- Verzamel data (en controleer Data op betrouwbaarheid)
- Begrijp Data/Proces: Data visueel (grafiek) en paramerters als st.dev/range.
- Bereken Probleem/Proces: Uitspraak over de grootte van probleem
Q:
Hoe breng je het process in kaart voor Measure?
A:
Maak met ToE procesmap zoals: Flow Chart en Swimlane.
Q:
Hoe bepaal je welke Y en X je gaat meten?
A:
Stel een meetmatrix op: de CTQ vertaal je daarvoor in een Y (Output Indicator).
Definieer ook Proces- en Input- Indicatoren (per CTQ/potentiële X).
Q:
Welke 4 stappen doorloop je bij verzamelen data?
A:
- *1.Dataverzamelplan** = overzicht van te verzamelen data helpt volledig, duidelijk, uniform de data verzamelen.
- *2.Operationele definitie** = nauwkeurige omschrijving van meetmethode per CTQ (voorkomt fouten).
- *3.Onderscheid data** in discrete en continue data.
- *4.Voer een MSA** (Meetsysteemanalyse) uit om de betrouwbaarheid van de data vast te stellen: gekeken naar herhaalbaarheid, reproduceerbaarheid en bias
Q:
Hoe krijg je een beeld van de data?
A:
- Gebruik Grafieken voor bepalen locatie en spreading data.
- Beoordeel parameters als: gemiddelde, mediaan, modus, standaarddeviatie en range.
- Toets op normaal verdeling om te weten of je formeel een uitspraak mag doen voor het gehele proces/populatie (normaal verdeeld) of dat er formeel enkel over de gemeten waarden/samples (niet-normaal verdeeld) een uitspraak gedaan mag worden.
Q:
Wele typen variatie (st.dev.) zijn er?
A:
- Overall variatie = op gehele dataset
- Within variatie = telkens gemiddelde van 2 punten als variatie = Moving Range (minder fluctuatie dan overall range, minder gevoelig)
De within variatie geeft het verbeterpotentieel van het proces.
Q:
Hoe heet de toets voor Normaal verdeling?
A:
Probability Plot: test op normaal verdeeld, P<0,05 dan normaal.
Prob plot = normal verdeeld: H0=er is geen verschil tussen linker/rechter kant gauss curve
P<0,05 = normaal verdeeld
p>0,05 dan H1= wel normal verdeeld
Q:
Normaal verdeling data van belang want?
A:
Omdat je bij normale verdeling een uitspraak mag doen over de rest van de populatie/process.
Bij niet normaal verdeeld, mag je alleen zeggen over de steekproef en formeel niet generaliseren naar het algemeen. (bv bij capability plot, geeft minitab ook expected values en die gelden alleen bij normaal verdeeld. Bij niet-normal verdeeld dan enkel observed values.)
Zie LSS-BB voor non-normaal testen voor toch uitspraak/extrapolatie naar algemeen.
Q:
Hoe bepaal je vanuit de data hoe groot het probleem is (3 stappen)?
A:
- Processtabiliteit via Controll Chart (gem. en 3xSt.Dev), heeft statistische controle limieten (UCL/LCL of UB/LB). Controlekaart = Controll Chart.
- Procescapabiliteit via Capability Plot (Gauss+klantwens), heeft klant gedefinieerde specificaties (USL/LSL)
- Procesprestatie via kerncijfers ppm/DPMO
Q:
Wat zijn de 2 stylen voor faciliteren (voor ToE brainstorm procesmap)?
A:
- Directief
- Coöperatief
Q:
Waarvoor wordt de afkorting VIBES gebruikt?
A:
Verbale- en nonverbale communicatie
Voice
Inhoud
Body
Emotie
Structuur
Q:
Hoe breng je het process in kaart?
A:
Met procesmap (VSM, Flow-chart/stroomdiagram, swimlane)
Procesmap is een visuele weergave om inzicht te krijgen in het process en potentiële problemen.
Stappen:
- Benoem functies die betrokken zijn in proces
- Welke stappen zijn er in proces
- Ga stap voor stap proces door
- Maak gebruik van gestandaardiseerde symbolen
Q:
Wat staat er in de Meetmatrix/Dataverzamelplan?
A:
Vaststellen van meetbare indicator voor elke CTQ.
De outputindicator = de Y.
De input- en procesindicatoren = X-en
Inputindicatoren zijn nodig om het proces te starten.
Procesindicatoren beïnvloeden het proces.
Q:
Welke 4 elementen bevat een operationele definitie?
A:
- Meetwaarde en eenheid (tijd in sec)
- Meetinstrument (stopwatch)
- Meetmethode (hoe bedien je stopwatch, wanneer start en stopt meting)
- Besliscriterium (binnen 50 sec)
Q:
Welke 2 datatypen (en 3 subtypen) zijn er?
A:
- Continu (metrisch)
- Discreet (niet-metrisch)
- 1 Binair (Ja/Nee, Goed/Fout, 1/0)
- 2 Nominaal (Piet/Jan/Klaas – geen rangorde)
- 3 Ordinaal (heeft rang-Orde: matig/goed/uitstekend,
Continue data is beter te analyseren en geeft daardoor meer inzicht/informatie (zoals st.dev. En gem.)Voor Discrete date is het vaak nodig om meer datapunten te verzamelen (afbeelding).