longen oefenvragen Flashcards

1
Q

de longkwabben zijn verdeeld in segmenten. de segmenten zijn weer onderverdeeld in longlobuli. op welk onderdeel sluiten de segmentale bronchioli naar distaal aan?

a. zowel de rechter als linker hoofdbronchi
b. de respiratoire bronchioli
c. de segmentale bronchi
d. de terminale bronchioli

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de lucht bloed barriere wordt gevormd door de

a. alveolaire macrofagen
b. alveolaire porien
c. bindweefsel van de alveoli
d. interalveolaire septum

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het epitheel van de trachea is afkomstig van het embryonale

a. ectoderm
b. endoderm
c. somatisch mesoderm
d. splanchnisch mesoderm

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

twee monsters met hetzelfde bloedvolume worden gemeng. monster 1 heeft een PO2 van 40 mmHg, monster 2 van 80 mmHg. wat is de PO2 van de monsters wanneer deze anaeroob gemengd worden?

a. 60 mm Hg
b. hoger dan 60 mm Hg
c. lager dan 60 mmHg

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer de respiratoire quotient (RQ) toeneemt, wat gebeurt er dan met de alveolaire PO2?

a. de alveolaire PO2 neemt af
b. de alveolaire PO2 neemt toe

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer de zuurstofopname in de long perfusie-gelimiteerd is en de perfusie verandert

a. blijft de zuurstofopname gelijk
b. is de zuurstofopname variabel

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn normaal gesproken de waarden van bloedgas in pulmonaal arterieel bloed?

a. zowel de PO2 als de PCO2 zijn 40
b. de PO2 is 40, de PCO2 is 46
c. de PO2 is 46, de PCO2 is 40
d. zowel de PO2 als de PCO2 is 46

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer iemand een starre thorax heeft door een botziekte en voorheen alleen kortademig was bij inspanning, maar nu al in rust kortademig is. Wat gebeurt er dan met zijn PO2 en PCO2?

a. zowel de PO2 als de PCO2 blijven normaal
b. de PO2 blijft normaal, de PCO2 verhoogd
c. de PO2 blijft normaal, de PCO2 verlaagd
d. de PO2 verlaagd, de PCO2 blijft normaal
e. beiden verlagen

A

E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer iemand een starre thorax heeft door een botziekte en voorheen alleen kortademig was bij inspanning, maar nu al in rust kortademig is. Wat gebeurt er dan met zijn druk-volume curve tijdens het longfunctieonderzoek?

a. de druk volume curve wordt steiler
b. de druk volume curve wordt steiler onder FRC en vlakker boven FRC
c. de druk volume curve wordt vlakker
d. de druk volume curve wordt vlakker onder FRC en steiler boven FRC

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer iemand een starre thorax heeft door een botziekte en voorheen alleen kortademig was bij inspanning, maar nu al in rust kortademig is. Welke waarden vanVC en FEV1/VC passen bij zijn longfunctie?

a. VC blijft normaal, FEV1/VC verhoogd
b. VC blijft normaal, FEV1/VC verlaagd
c. VC verhoogd, FEV1/VC blijft normaal
d. VC verhoogd, FEV1/VC verlaagd
e. VC verlaagd, FEV1/VC blijft normaal
f. VC verlaagd, FEV1/VC verhoogd

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een verwaarloosde, suffe zwerver wordt op de Spoedeisende hulp gebracht. Hij heeft bruin/zwart verkleurde vingertoppen en blauwe lippen. Hij ruikt naar rook en inzijn jassen zitten veel opgeraapte peuken en lucifers. Het arteriele bloedgas toont een verlaagde pH, verhoogde PaCO2 en verlaagde PaO2. De P(A-a) gradient is normaal. Het bloedgas van deze man toont een

a. complete respiratoire insufficientie
b. metabole acidose
c. respiratoire alkalose

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke uitslagen van een longfunctieonderzoek passen bij een ernstige obstructieve stoornis?

a. verlaagde FRC
b. verlaagde FEV1
c. verlaagde RV
d. verlaagde TLC

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer iemand met een lage PaO2 in rust een ademtest van 100% zuurstof ademt en er geen verbetering van de PaO2 optreedt, is er waarschijnlijk sprake van

a. alveolaire hypoventilatie
b. anemie
c. diffusieprobleem in de long
d. grote longgebieden met een lage V/Q verhouding

A

d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Iemand die bekend is met longemfyseem heeft een hyperinflatie en is cyanotisch. Daarnaast een rustige ademfrequentie door een sterk verlengd exspirium. Waardoor is de ademarbeid verhoogd?

a. afgenomen longcompliantie
b. compensatoire hyperventilatie bij hypoxie
c. toegenomen luchtweerstand
d. verlaagde FRC

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Iemand heeft een chronische leverziekte en hepatopulmonaal syndroom. Hierdoor heeft hij pulmonale vaatwoekeringen die leiden tot ernstige hypoxie. De hypoxie is het minst erg terwijl de man plat op zijn rug ligt. De hypoxie wordt niet minder wanneer zuurstof toegediend wordt. Wat is de oorzaak van de hypoxie bij deze man?

a. alveolaire hypoventilatie
b. diffusiebeperking
c. lage V/Q verhouding
d. shunt

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een man heeft last van hypoxemie welk beter wordt als hij op zijn rug ligt. waar zitten de pulmonale vaatwoekeringen als deze man het liefst plat op zijn rug ligt?

a. apicodorsale deel van de long
b. ventrobasale deel van de long
c. midden long

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer er een grote obstructie zit in de pulmonale circulatie en een deel van de long wordt niet goed geperfuseerd. Hoe heet dit?

a. alveolaire hypoventilatie
b. diffusiestoornis
c. dode ruimte ventilatie
d. shunt

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer de PaCO2 toeneemt, neemt ook de longventilatie toe. Welke chemoreceptoren zorgen hier voornamelijk voor?

a. centrale chemoreceptoren
b. perifere chemoreceptoren van de aorta
c. perifere chemoreceptoren van de carotis

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer de PaCO2 toeneemt, is de toename in longventilatie groter, naarmate dePaO2 kleiner wordt. Welke chemoreceptoren zorgen hiervoor?

a. centrale chemoreceptoren
b. perifere chemoreceptoren van de aorta
c. perfiere chemoreceptoren van de carotis

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een 83-jarige vrouw heeft 2 maanden geleden haar heup gebroken en is nu duizelig en dyspnoisch met een tensie van 90/60 mm Hg passend bij longembolieen.Waardoor wordt de lage tensie veroorzaakt

a. vermindering van de preload van de linkerventrikel
b. vermindering van de preload van de rechterventrikel
c. vermindering van de afterload van de linkerventrikel
d. vermindering van de afterload van de rechterventrikel

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Iemand van 65 jaar is bekend met systemische hypertensie en heeft nu longoedeem. Waardoor wordt het longoedeem veroorzaakt?

a. verhoogde linkerventrikel EDV
b. verhoogde linkerventrikel ESV
c. verlaagde linkerventrikel ESV
d. verlaagde linkerventrikel EDV

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een 84-jarige man wordt bewusteloos aangetroffen en daardoor naar het ziekenhuis gebracht met een bloeddruk van 75/50, pols van 112 en temperatuur van39 graden. Glucose is 12, ureum 52, kreatinine 800, natrium 155, kalium 7.2, chloride 112. pH 7.18, pCO2 7.1, pO2 8.5, HCO3 19. Wat zegt het bloedgas?

a. acute metabole acidose
b. acute metabole acidose met respiratoire compensatie
c. acute metabole en respiratoire acidose
d. acute respiratoire acidose
e. acute respiratoire acidose met metabole compensatie

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe zorgt roken voor atherosclerose

a. endotheeldysfunctie
b. oxidatie van lipiden
c. vasoconstrictie
d. verhoogde thromboseneiging

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe lang duurt het voordat bij ex rokers het risico om te overlijden aan een hartziekte gelijk is aan dat van een persoon die nooit gerookt zou hebben

a. 1 jaar
b. 2 jaar
c. 3 jaar
d. 5 jaar
e. 10 jaar

A

E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Een verwaarloosde, suffige zwerver wordt op de SEH gebracht. Zijn zakken zitten vol met opgeraapte peuken en lucifers. Zijn vingertoppen zijn bruin-zwart verkleurd, zijn lippen blauw. Hij ruikt ondermeer sterk naar rook. Arterieel bloedgas onderzoek toont een verlaagde pH, een verhoogde PCO2 en een verlaagde PO2. De P (A-a) O2 gradient is normaal. De Volgende drie vragen gaan over deze patient.
in welke van de onderstaande toestanden bevindt deze patient zich?
a. complete respiratoire insufficientie
b. metabole acidose
c. respiratoire alkalose

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

welk van onderstaande longfunctieuitslagen past bij een obstructieve stoornis

a. verlaagd FRC
b. verlaagde FEV1
c. verlaagd residuaal volume
d. verlaagt TLC

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Een patiënt met een lage PaO2 (60 mm Hg) in rust ondergaat een ademtest waarbij hij 100% zuurstof ademt. De arts constateert geen verbetering in de PaO2. Wat is er, naar alle waarschijnlijkheid, met deze patiënt aan de hand?

a. alveolaire hypoventilatie
b. anemie
c. diffusieprobleem in de long
d. grote longebieden met lage v/q verhouding

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Longkwabben (lobi) zijn onderverdeeld in longsegmenten. Deze longsegmenten zijn verder verdeeld in longlobuli. Welke luchtwegstructuren voorzien (dat wil zeggen: sluiten aan op) de longlobuli?

a. de alveolaire ducti
b. de bronchioli
c. de rechter en linker hoofdbronchi
d. de segmentale bronchi

A

B

29
Q

wat is de embryonale oorsprong van het kraakbeen in de trachea

a. ectoderm
b. endoderm
c. somatisch mesoderm
d. splanchnisch mesoderm

A

D

30
Q

welk van de onderstaande typen cellen vormt het grootste deel van het epitheel van de alveolus

a. macrofagen
b. pneumocyten type 1
c. pneumocyten type 2
d. slijmbekercellen

A

B

31
Q

Een persoon ademt met een frequentie van 15 per min en een
teugvolume van 450 ml. De dode ruimte bedraagt 150 ml. Hoeveel
bedraagt de alveolaire ventilatie bij deze persoon?
Kies de range waarin het antwoord ligt.
a. minder dan 3 l per min
b. tussen de 3 en 5
c. tussen de 5 en 7
d. meer dan 7

A

B

32
Q

Een patiënt die kortademig is blijkt een diafragmaparalyse (paralyse = verlamming) te hebben. Wat heeft dit voor gevolgen voor de pleuradruk
bij maximale inspiratie (ten op zichte van de normale situatie)?
de pleuradruk bij maximale inspiratie is…
a. meer negatief dan normaal
b. minder negatief dan normaal

A

B

33
Q

Wat is de drijvende kracht voor de expiratoire flow tijdens een maximaal
geforceerde uitademing als zich eenmaal een ‘equal pressure point’
heeft ingesteld
a. alveolaire druk min transpulmonale druk
b. alveolaire durk min buitendruk
c. alveolaire druk min intrapleurale druk
d. alveolaire druk min elastische retractiedruk

A

C

34
Q

surfactans verhoogt de compliantie van de long door de oppervlaktespanning van de alveoli te verlagne. wat gebeurt er met die oppervlaktespanning tijdens inademing en uitademing

a. afname tijdens inademing, toename tijdens uitademing
b. toename tijdens inademing, afname tijdens uitademing

A

A

35
Q

Welke van de onderstaande gassen heeft in de uitgeademde lucht een
hogere concentratie dan in normale buitenlucht?
a. co
b. co2
c. no2
d. o2

A

B

36
Q

Bij een vrouw van 60 jaar, die haar hele leven heeft gerookt, wordt een long
verwijderd als behandeling voor longkanker. Hierbij ligt de vrouw, onder
algehele narcose en met volledige spierverslapping, op haar zij met de te
opereren zijde naar boven. De tumor zit niet in de centrale luchtwegen en
heeft geen effect op de bronchiaalboom.
wat gebeurt met het diafragma aan de geopereerde zijde wanneer de chirurg de pleuraholte opent
a. blijft op gelijke hoogte staan
b. komt hoger te staan
c. komt lager te staan

A

C

37
Q

Bij een vrouw van 60 jaar, die haar hele leven heeft gerookt, wordt een long
verwijderd als behandeling voor longkanker. Hierbij ligt de vrouw, onder
algehele narcose en met volledige spierverslapping, op haar zij met de te
opereren zijde naar boven. De tumor zit niet in de centrale luchtwegen en
heeft geen effect op de bronchiaalboom.
wat zal het globale effect van de ingreep zijn op de longfunctieparameters FEV1 en FEV1/VC bij deze patient? neem hierbij aan dat het volume van beide longen voor de ingreep gelijk was
a. FEV1 halveert, FEV1/VC halveert
b. FEV1 halveert, FEV1?VC blijft gelijk
c. FEV1 halveert, FEV1/VC verdubbelt

A

B

38
Q

Welke van de onderstaande veranderingen met betrekking tot zuurstof in
het arteriële bloed is het belangrijkste effect dat optreedt als een patiënt
anemisch wordt?
a. daling van het zuurstofgehalte
b. daling van de zuurstofsaturatie
c. daling van de zuurstofspanning

A

A

39
Q

De long heeft een heterogene verdeling van ventilatie-perfusie
verhoudingen. Welke combinatie van locale PO2 en PCO2 hoort bij een
longgebied met een lage ventilatie-perfusie verhouding?
a) Hoge PO2, hoge PCO2
b) Hoge PO2, lage PCO2
c) Lage PO2, hoge PCO2
d) Lage PO2, lage PCO2

A

C

40
Q

Welke van de onderstaande factoren levert normaliter de grootste
bijdrage aan het A-a (Alveolair-arterieel) verschil in zuurstofspanning?
a) Dode ruimte ventilatie
b) Heterogene verdeling van de V/Q ratio
c) Anatomische shunts
d) Alveolaire hypoventilatie

A

B

41
Q

Als bij een constante alveolaire PCO2 van 45 mm Hg de alveolaire PO2
afneemt van 100 naar 60 mm Hg doordat zuurstofarme lucht
(bijvoorbeeld met 10% O2) wordt ingeademd, zal de ventilatie veranderen. Neemt de ventilatie dan toe of af, en zou die verandering in ventilatie meer of minder zijn geweest bij een hogere constante alveolaire PCO2 van, bijvoorbeeld, 50 mm Hg?
Bij een afname van de alveolaire PO2 neemt de ventilatie…
a) af, en zou nog meer afgenomen zijn bij een hogere alveolaire PCO2
b) af, maar zou minder afgenomen zijn een hogere alveolaire PCO2
c) toe, en zou nog meer toegenomen zijn bij een hogere alveolaire
PCO2
d) toe, maar zou minder toegenomen zijn bij een hogere alveolaire
PCO2

A

C

42
Q

Wat is het effect van een daling in de arteriële zuurstofspanning op de
CO2 gevoeligheden van de perifere en centrale chemoreceptoren?
Nemen deze gevoeligheden (elk apart) af, blijven ze gelijk, of nemen ze toe?
De CO2 gevoeligheid van de chemoreceptoren…
a) neemt perifeer af en blijft centraal gelijk
b) neemt perifeer af en neemt centraal af
c) neemt perifeer af en neemt centraal toe
d) neemt perifeer toe en blijft centraal gelijk
e) neemt perifeer toe en neemt centraal af
f) neemt perifeer toe en neemt centraal toe

A

D

43
Q

Hyperventilatie leidt tot verhoogde arteriële PO2 en verlaagde arteriële PCO2. Welk van deze effecten veroorzaakt vermindering in activiteit van de centrale chemoreceptoren?

a) De verhoogde arteriële PO2
b) De verlaagde arteriële PCO2

A

B

44
Q

Verschuift de curve die de relatie tussen hemoglobinesaturatie en
arteriële zuurstofspanning beschrijft bij een temperatuursstijging naar
links of naar rechts en neemt daardoor de afgifte van zuurstof door het
hemoglobine aan het weefsel toe of af?
De curve schuift naar…
a) links en de zuurstofafgifte neemt af
b) links en de zuurstofafgifte neemt toe
c) rechts en de zuurstofafgifte neemt af
d) rechts en de zuurstofafgifte neemt toe

A

D

45
Q
Een gezond individu verblijft langdurig op 4000 m hoogte. Wat zijn de
PaCO2 en PaO2 van deze persoon ten opzichte van de oorspronkelijke
uitgangswaarden op zeeniveau?
a) PaCO2 is gelijk, PaO2 is gelijk
b) PaCO2 is gelijk, PaO2 is lager
c) PaCO2 is hoger, PaO2 is gelijk
d) PaCO2 is hoger, PaO2 is lager
e) PaCO2 is lager, PaO2 is gelijk
f) PaCO2 is lager, PaO2 is lager
A

F

46
Q

Wat zijn de vasoactieve effecten van, respectievelijk, een daling in de PaO2 en stijging van de PaCO2 in de pulmonale circulatie?
a) Daling van de PaO2 en stijging van de PaCO2 geven beide
vasoconstrictie
b) Daling van de PaO2 en stijging van de PaCO2 geven beide
vasodilatatie
c) Daling van de PaO2 geeft vasoconstrictie, stijging van de PaCO2
geeft vasodilatatie
d) Daling van de PaO2 geeft vasodilatatie, stijging van de PaCO2 geeft
vasoconstrictie

A

A

47
Q

Wat gebeurt er met het aandeel fysisch opgeloste zuurstof aan de totale
zuurstofconcentratie in bloed wanneer overgeschakeld wordt van het
inademen van normale buitenlucht (21% zuurstof) naar het inademen
van een luchtmengsel met 50% zuurstof?
Het aandeel van fysisch opgeloste zuurstof…
a) neemt af
b) neemt toe
c) verandert niet

A

B

48
Q

Pulmonale hypertensie kan het gevolg zijn van hartfalen. Dysfunctie van
welke ventrikel is dan in de meeste gevallen de oorzaak?
a) Linkerventrikel
b) Rechterventrikel

A

A

49
Q

Een vrouw van 71 jaar met ernstig COPD is verkouden en wordt in
toenemende mate kortademig. Zij heeft oedeem aan de benen en haar
halsvenen zijn gestuwd. Welke van de onderstaande afterload
veranderingen is waarschijnlijk opgetreden en veroorzaakt uiteindelijk de
genoemde verschijnselen (oedeem en gestuwde halsvenen).
a) Afname van linkerventrikel afterload
b) Afname van rechterventrikel afterload
c) Toename van linkerventrikel afterload
d) Toename van rechterventrikel afterload

A

D

50
Q

Een vrouw van 25 jaar met acute kortademigheid blijkt in zowel de linker
als de rechter pulmonaalarterie een grote longembolus te hebben. Welke van de onderstaande echocardiografische bevindingen is in dit geval het meest waarschijnlijk?
a) Dilatatie van de linkerventrikel
b) Dilatatie van de rechterventrikel
c) Hypertrofie van de linkerventrikel
d) Hypertrofie van de rechterventrikel

A

B

51
Q

vraag 35
pleuravocht heeft een rol in de adherentie van de long aan de thoraxwand
1. juist
2. onjuist

A

1

52
Q

vraag 36
tijdens de inadmeing neemt het oppervlak van de pleura toe
1. juist
2. onjuist

A

`1

53
Q

Vraag 37
Tijdens de inademing passeert een 02 molecuul respectievelijk:
1. Trachea, bronchus, bronchiolus, alveolus, alveolair epitheel, capiliair endotheel
2. Capillair endotheel, alveolair epitheel, alveoli, bíonchioli, bronchi, trachea
3. Trachea, Iinker bronchus, Íechter bronchus, alveolus, veneuze capillaire systeem.
4. Trachea, bronchus, bronchiolus, alveolus, alveolair endotheel, capillair endothee

A

1

54
Q
Vraag 38
Aan het eind van de inspiratie is de druk het laagst:
1. Abdominaal
2. ln de alveolus
3.  ln de trachea
4. lntrapleuraal
A

4

55
Q

Vraag 39De compliancê van de long laat zich het best vertalen met:

  1. De retractiekracht van de long
  2. De rekbaarheid van de long.
  3. De oppervlaldespanning aan het alveolaire oppervlak
  4. De weêrbaarheid van de long
A

2

56
Q

Vraag 40Meneer A ademt in en uit via een smal rietje zittend op een Amsterdams terras, vervolgens doet hij het zelfde op 2500 m hoogte in Zwitserland hangend in een skiliftWelke stelling is correct:

  1. De luchtwegweerstand is voor Meneer A op beide locaties identiek.
  2. De luchtwegweerstand is voor MeneerA in Amsterdam lager dan in Zwitserland.
  3. De luchtwegweerstand is voor Meneer A in Amsterdam hoger dan in Zwitserland
A

3

57
Q

Vraag 41
De beste methode om een pneumonie aan te tonen is:
1. Een arterieel bloedgasmonster
2. Een róntgenonderzoek (“longfoto”) van de thorax
3. Een ventilatie-perfusie MQ) scan
4. Auscultatie van de longe

A

2

58
Q

Vraag 42Longvolumes worden gemetên ti.idens spirometrie. De volgênde volumina worden verkregen. Het teugvolume, het inspiratoire reserve volume, het expiratoire reservevolume en de 1-seconde waarde. Welke bewering is waar?

  1. de 1-seconde waarde is een inspanningsonaftiankelijke waarde.
  2. de residuale capaciteit is uit deze waarden te berekenen.
  3. de functionele reseÍve capaciteit kan nu afgeleid wordên
A

3

59
Q
vraag 44
De regulatie van de ventilatie wordt direct beïnvloed door de gevoeligheid van receptorenvoor:
1. Oz, COz, HCOg
2. Oz, COz. HzCOg
3. COz, HzCOs, H'
4.  Oz, COz, H*
A

4

60
Q

Vraag 46
De zuurstof dissociatie curve geeft het verband weer tussen de arteriële zuurstof spanningen de arteÍiële zuurstof saturatie. Welke bewering is juist
1. De zuurstof dissociate curve schuift naar rechts bij hyperventilatie
2. De artèriêle zuurstof spanning bepaalt de arteriële zuurstof saturatie
3. De zuurstof dissociatie curve schuift naar links onder invloed van de gevolgen vaneen ernstige sepsis bij een patiënt
4. Bij een ernstige onderkoeling zal eerder zuurstof afgegeven worden aan periferewêefsel

A

2

61
Q

Vraag 48
Het gebruik van zogenaamde bèta-blokkers om hoge bloeddruk te behandelen zal hetmaximale zuurstof opname vermogen niet beïnvloeden.
1. Juist
2. Onjuist

A

2

62
Q

Vraag 53
Welke 2 doelen dient de omzetting van COz tot bicarbonaat (HCOi)?
1. het creëert een belangrijke manier om CO2 vanuit lichaamscellen naar de longen te vervoeren en het gevormde HCO’ dient als buffer voor metabole basen om zo depH te stabiliseren.
2. het creëert een belangrUke manier om CO2 vanuit lichaamscellen naar dê longen tevervoeren en het gevormde HCO3 dient als één op één uitwisseling met Cl- om deneutraliteit van de cel te handhaven.
3. het creêert een belangrijke manier om CO2 vanuit lichaamscellen naar de longen tevervoeren en het gêvormde HCOI dient als buffer voor metabole zuren om zo deoH te stabiliseren.
4. het gevormde HCOt dient als buffer voor metabole zuren om zo de pH testabiliseren en het gevormde HCOt dient als één op één uitwisseling met Cl- omde neutralitêit van de cel te handhave

A

3

63
Q
Vraag 61
Een normale waarde voor het
1) 25
2) 50
3) 75  
4) 97,5
A

1

64
Q
Vraag 64
Een van de karaKeristieke symptomên van vergiftiging met koolmonoxide is:
1) kortademigheid
2) cyanose
3) hyperventilatie
4) geen van bovengenoem
A

4

65
Q

vraag 30
Roken kan veranderjngen van het respiratoir epitheel veroorzaken Wat zÍn de
gevolgen van deze veranderingen?
1. Een toename van het aantal trilhaarcellen zorgt dat slUm beter afgevoerd
wordt.
2. De verontreinigende stoffen maken de slijmbekercellen kapot waardoor het
epitheel mindeí van gasvormige stoffen kan absorberen/wegvangen.
3. Het eDitheel wordt steeds dikker waardoor de luchtwegdoorgangauwer wordt
en er soms benauwdheid optreedt.
4. Meer hoeslen om slijmophoping inde kleinere luchtwegen te voorkomen
í”rokershoest”).

A

4

66
Q
vraag 35
Een luchtwegobstructie wordt tijdens longfunctieonderzoek gekenmerkt door de
volgende verandering:
1. afname totale longcapaciteit (TLC)
2. toename totale longcapaciteit (TLC)
3. afname FEVI / VC (Tiffeneau waarde)
4. toename vitale capaciteit (VC)
A

3

67
Q

vraag 39
Het Bohr effect is functioneel omdat:
1. het de zuurstofopname vêrhoogt bij toename van Pco2
2. het de zuurstofafglfte vergemakkelijK bij toename van Pco2
3. het de zuurslofcapaciteit vêrhoogt bij toename van Pco2
4. het de zuurstofaííniteit verhoogt bï toename van Pco2

A

2

68
Q

vraag 40
Aanwezigheid van koolmonoxide inhet bloed
1. verlaagt zowêl de zuurstofcapaciteit als de zuurstofafÍniteit
2. verlaagt de zuurstofcapaciteit maar heeft geen invloed op de zuurstoÍaffiniteit
3. verlaagt de zuurstofcapaciteit maar verhoogt de zuurstofaffiniteit
4. beïnvloedt niet de zuurstofcapaciteittÍtaar wel de zuuÍstofafÍiniteit
5. beïnvloedt noch de zuurstofcapaciêit noch de zuurstofafÍlnit

A

3