jaar2 Flashcards
wat gebeurt er tijdens de P op het ECG
depolarizatie van de atria (0.08-0.10 seconde)
wat gebeurt er tijdens het P-R interval
vertraging van de AV knoop (1.2 tot 2 seconde)
wat gebeurt er tijdens het QRS complex
ventriculaire depolarisatie en arteriele repolarisatie
wat gebeurt er tijdens de Q (van het ECG)
fase 0 van de actiepotentiaal
wat gebeurt er tijdens de R (van het ECG)
sluiten mitralisklep
wat gebeurt er tijdens de S (van het ECG)
fase 2 van het actiepotentiaal, openen aortaklep
wat gebeurt er tijdens de T (van het ECG)
ventriculaire repolarisatie, fase 3 van het actiepotentiaal en aortaklep sluit
hoe bereken je het stroke volume
SV = EDV - ESV
hoe bereken je de cardiac output
CO = SV x HR
hoe bereken je de ejection fraction
EF = SV / EDV
wat is een normale systolische druk en wat een normale diastolische druk
120 en 80
hoe bereken je MAP
(CO x SVR) + SVP
DP + (SP - DP) / 3
waar is de compliantie het grootste, in de arterie of venen
venen
convectie
het mechanisme waarmee vloeistof over het capillair membraan gestransporteerd word
wanneer zal filtratie plaats vinden
als de hydrostatische druk groter is dan de interstitiele druk van het weefsel
wat zijn 4 oorzaken van oedeem
verhoogde capillaire hydrostatische druk
verlaagde colloid osmotische druk
verhoogde capillaire permeabiliteit
lymfatische obstructie
lusitropie
diastolische functie
inotropie
systolische functie
chronotropie
hartfrequentie
dromotropie
activatiesnelheid
welke vier factoren beinvloeden de cardiac output
hartfrequentie
belasting van het hart; pre en afterload
intrinsieke myocardiale functie
temporale en spationa uniformiteit
isotone contractie
lengte veranderd als de spier kracht uitoefent
isometrische contractie
lengte blijft onveranderd als de spier kracht uitoefent
door welke drie mechanisme kan de isometrische kracht verhoogd worden
een verhoogde intracellulaire calciumconcentratie
een verhoogde sarcomeerlengte
een verhoogde calciumgevoeligheid
op welke manier verwerft een cel genoeg calcium om een crossbridge cycle te starten
via de calcium induced calcium release: calcium komt binnen via de L type calciumkanalen, dit stimuleert de ryanodine receptoren op het SR welk calcium vrijlaten
op welke drie manieren verlaat calcium de cel
via de natrium(3) calcium(1) pomp
via de SL-ATPase pomp
via de serca pomp (naar het SR toe)
wat is de functie van calsequestine
bindt calcium waardoor het minder snel het SR verlaat
wat doet phospholamban en wat gebeurt er als het gefosforyleerd wordt
phospholamban zorgt dat de serca pomp minder hard werkt zodat er meer calcium intracellulair achterblijft. gefosforyleerd (o.a. door beta stimulatie) raakt het deze functie echter kwijt waardoor er meer calcium het SR ingepompt wordt door SERCA
welke twee banden verkleinen tijdens contractie
H en I band
wat zijn de volgende onderdelen:
- H band
- I band
- A band
H = myosine I = actine A = gehele myosine
wat zijn de dunne filamenten en waaruit bestaan zij
actine: actine, tropomyosine en troponine
waarvoor is:
troponine T
troponine C
troponine I
T: binding aan tropomyosine
C: binding aan calcium
I: bezet houden mysine bindingsplek
waarvoor is MLC1
voor stabilisering
waarvoor is titine
het zorgt ervoor dat het sarcomeer niet overstrekt kan worden
wat is in het ECG normaal voor:
- het ritme
- frequentie
- hartas
- PR/PQ interval
- QRS complex duur
- QT interval
- positief in afl. I en II
- frequentie tussen 60 en 100
- hartas tussen -30 en +90
- PR tussen 120 en 200 ms
- duur van 70-110 ms voor QRS
- QT interval van maximaal 460
bij een afnemende frequentie neemt het QT interval
toe (wordt langer)
hoelang is een blokje op het ECG horizontaal, en verticaal? hoeveel zijn vijf er verticaal
hori: 0.04
verti: 0.01
5: 0.05 mV
wat gebeurt er in de volgende fases van een niet pacemakercel:
- fase 0
- fase 1
- fase 2
- fase 3
- fase 4
0: depolarisatie middels influx Na, kaliumkanalen sluiten
1: repolarisatie door openen kaliumkanalen, Na geinactiveerd (start ERP tot en met fase 3)
2: kaliumkanalen verder open, calcium open, plateaufase
3: repolarisatie door kalium instroom en sluiten calcium
4: herstelfase
ERP
effectie/absolute refractaire periode = natriumkanalen geinactiveerd fase 1 tm 3.
RRP
relatieve refractaire periode = alleen door grote stimulus open: eind fase 3 / begin fase 4
wat zijn de vier fundamentele eigenschappen voor een leven organisme
stoffen uitwisselen met de omgeving
signalen omgeving ontvangen
levenscyclus hebben
aanpassingen aan situaties
driving pressure
axiale drukverschil in bloedvat, zorgt voor flow
transmurale druk
verschil in druk tussen binnen en buitenwant, bepaald vatdiameter
compliantie
hoeveelheid volume die moet worden toegevoegd om de druk met 1 unit te verhogen
weerstand in parallele vaten
1/R = 1/R1 + 1/R2
weerstand in serie vaten
R = R1 + R2
welke factoren veroorzaken de druk in de circulatie
traagheid
compliantie van het hart
hydrostatische druk (zwaartekracht)
visceuze weerstand
darcy’s law
flow = druk / weerstand, hoe flow in bloed ontstaat
poiseulle’s law
hoe weerstand ontstaat
la places law
hoe druk in vloeistof ontstaat
wet van avogadro
PV = nRT, volume is evenredig aan deeltjes
wet van dalton
totale druk gassen is de som van alle
PO2 = O2% x ((P% x Patsea) - PH2O)
wet van henry
evenwicht gas/water
O2dis = s x PO2
wet van fick
barriere eigenschappen
wet van boyle
T = P x V, constante temperatuur
wet van charles
P = V / T, druk contant
hoe groot is de rustende membraanpotentiaal van een myociet
- 90
door welke drie factoren wordt het membraanpotentiaal bepaald
de concentratie van ionen
de permeabiliteit van het plasmamembraan
de activiteit van de ionpompen
welke ionen spelen de grootste rol in het verkrijgen van de rustmembraanpotentiaal
kaliumionen
hoelang duurt de actiepotentiaal in hartcellen
200-400 ms
hoeveel pompen de volgende pompen en welke kant op:
- NA/K pomp
- NA/Ca pomp (bij positieve en bij neg)
3 Na uit, 2 K in
bij positieve: 3 Na uit, 1 Ca in
bij negatieve: 1 Ca uit, 3 Na in
wanneer de MP hoger is dan de nernst van een ion zal het iondeeltje de cel …. gaan
uit
wat is in rust de concentraties binnen en buiten de cel van de volgende ionen:
- K
- Cl
- Ca
- Na
150 - 4
30 - 120
0 - 1
10 - 140
waardoor is in rust het membraanpotentiaal in de cel negatief
doordat er veel sterk negatieve eiwitten in de cel zitten
wat is de volgorde van activatie door het hart heen
SA knoop, kamers, AV knoop, bundel van His, linker en rechter bundeltak, purkinjevezels
wat zijn de verschillen tussen een actiepotentiaal in een pacemakercel en een normale hartcel (myociet)
vlakke fase 4
geen fase 2
fase 0 is minder steil
welke vezels geleiden sneller:
- dikke of dunne
- transversale of longitidunale
dikke
longitudinale
wat is de functie van de vertraging in de AV knoop
dat de kamers zich kunnen vullen
sympatisch
- transmitter
- pacemakerrate
- depolarisatiesnelheid
- drempelpotentiaal
door norepinephrine/adrenaline
vergroot de pacemakerrate door K omlaag te doen en Ca en Na omhoog
depolarisatiesnelheid gaat omhoog (sneller fase 4)
drempelpotentiaal gaat omlaag (punt waarop Ca kanalen openen wordt verlaagd)
verhoogt hartritme
parasympatisch (vagaal)
- receptoren
- pacemakerrate
- depolarisatiesnelheid
- drempelpotentiaal
muscarine receptoren kalium omhoog, verlaagde pacemakerrate verlaagde depolarisatiesnelheid drempelpotentiaal omhoog verlaging maximaal diastolische potentiaal verlaagd hartritme
wat meten baroreceptoren
de oprekking van de arterie wand
waar bevinden baroreceptoren zich en door wat worden zij geinerveerd
sinus carrotus –> N. glossopharyngeus (N. IX)
aortaboog –> nervus vagus (N. X)
wat gebeurt er wanneer er een verlaging van de bloeddruk is, en de baroreceptoren minder gaan vuren
de sympathische activiteit gaat omhoog en de vagale activiteit omlaag, door vasodilatatie gaat de SVR en de CO omhoog waardoor de druk in de atria omlaag zal gaan.
baroreceptor recetting
de hele barroreceptorcurve kan opschuiven onder bepaalde omstandigheden waardoor de normaalwaarde voor de bloeddruk stijgt
welke zenuw innerveert de AV knoop en de sinussknoop
nervus vagus
beta blokkers
verlagen de hartfrequentie door de invloed van Ne te remmen
atropine (muscarinische receptor blokkers)
blokkeert de parasympatische functie
wat is de functie van RAAS en wat zorgt ervoor dat RAAS begint
hypotensie, verlaagde sodium delivery, sympatische stimulatie
gevolg: verhoogde arterial pressure
wat is de functie van ADH en wat zorgt ervoor dat ADH begint
angiotensin II, hyperosmolarity, decreased arterial receptor, sympatische stimulation
gevolg: verhoogde arteriele druk
wat is de functie van ANP en wat zorgt ervoor dat ANP begint
atria oprekking, sympatische stimulatie, angiotensin II, endothelin
gevolg: verlaagde arteriele druk
wat doen de volgende endotheel factoren:
- NO
- EDHF
- ET-1
- PGi2
NO: vasidilatatie
EDHF: vasodilatatie
ET-1: vasoconstrictie
PGi2: vasodilatatie
het intrinsieke vermogen van een orgaan om de bloedflow te reguleren
autoregulatie
metabole en myogene regulatie
metabole: afvalstoffen zorgen voor vasodilatie
myogene: oprekking bloedvaten zorgt voor contractie (vasoconstrictie)
waardoor komen endotheelfactoren vrij
shearing force (vervorming endotheel)
circulerende hormonen
paracriene hormonen
hypoxie
onder normale omstandigheden wordt NO geproduceerd door cNOS in de bloedvaten. waarvan is de activiteit van cNOS afhankelijk
calcium en calmodulin
wat zijn de effecten van NO
vasodilatatie
anti thrombose effect
anti inflammatoir effect
anti proliferatie effect
hoeveel van de calorische waarden van substraten wordt omgezet in bewegingsenergie van het stromende bloed
20-25%
waar zit de grootste daling van druk, omdat hier zich de grootste totale weerstand bevind
arteriolen
waar is de laagste flow
bij de capillairen
als de weerstand verhoogd zal de curve dan omhoog of omlaag verschuiven
omlaag
wat is de radius van een capillary
3 um
wat is de radius van een aorta
12 mm
waarom kan de vena cava een flinke toenamen in volume makkelijk opvangen
hij veranderd van vorm voordat hij zal uitrekken
pulse pressure
psystolic - pdiastolic
als de aorta stijver wordt zal de pulsatiliteit …
toenemen
uit welke twee krachten bestaat de net driving force
transcapillary hydrostatic pressure difference
effective osmotic pressure difference
waardoor wordt de intravasculaire en extravasculaire oncotische druk veroorzaakt
intra door plama eiwitten (albumin)
extra door interstitiele eiwitten en proteoglycans (globulins and fibrinogen)
aan de arteriele kant van de capilair vind … plaats aan de veneuze kant vind …. plaats
filtratie
absorptie
filtratie
reabsorptie + lymfe flow
hoe bereken je de myocardial oxygen consumption
mvo2 = CBF x 1.36 x Hb x (SaO2 - SvO2)
welke 2 manieren zijn er om het slagvolume te vergroten
EDV omhoog, dus hart beter vullen
ESV omlaag, dus hart beter leeg knijpen
waardoor kan het EDV toenemen
door CVP te vergroten
door hartspier meer compliant te maken
waardoor kan ESV verlaagd worden
door MAP te laten dalen
door intrinsieke functie beter te maken
als MAP vergroot dan zal CO …. en VR …
dalen
stijgen
als CVP vergroot dan zal CO…. en VR…
stijgen
dalen
wanneer vind het grooste deel van de myocardperfusie plaats
tijdens de diastole
wat gebeurt er met e CO en de VR als CO>VR
CO zal dalen en VR zal stijgen
wat gebeurt er met de CO als Cart toeneemt
zal stijgen
wat gebeurt er met de CO als Csys toeneemt
zal dalen
wat gebeurt er met de CO als Cven toeneemt
zal dalen
wat gebeurt er met de CO als Cdia toeneemt
zal stijgen
hoe bereken je dP
MAP - CVP
hoe bereken je VR
dP/SVR
hoe bereken je CO
SV x HR
hoe bereken je SV
EDV - ESV
waarvoor zijn de volgende lagen:
- tunica intima
- tunica media
- tunica adventitia
intima: endotheellaag met basale membraan
media: gladde spiercellen, meest variabel
adventitia: vasa vasorum en zenuwen, vast aan omgeving
wat is van binnen naar buiten de lagen die je tegen komt in een bloedvat
tunica intima (inclusief lamina elastica interna) tunica media (inclusief elastica externa) tunica adventitia
wat zijn functionele eigenschappen van de endotheellaag
bloed weefsel barriere
gevoeligheid voor veranderingen in shear stress
adhesie en migratie van lymfocyten
productie van verschillende stoffen
welke rol hebben de volgende door het endotheel geproduceerde stoffen:
- glycocalyx
- prostacycline en NO
- endotheline
- vWG, thromboplastine
- thrombospondine
bescherming vasodilatatie vasoconstrictie stolling antistolling
waarvoor staat A en waarvoor de a in de longfysiologie
A = alveolair a = arterieel
welke twee soorten dode ruimtes zijn er
anatomische ( geen alveoli)
fysiologische (geen perfussie)
transmurale druk van het systeem
drukverschil op alveoliar niveau en buiten
transmurale druk van de thoraxwand
drukverschil tussen pleuraholte en atmosfeer
transmurale druk intra-extraalveolair (transpulmonale druk)
drukverschil intrapleuraal en intra alveolair
welke druk blijft altijd negatief
de intrapleuraal druk
welke druk is altijd hoger dan de intrapleurale druk
de alveolaire druk
welke druk wordt tijdens inademing negatiever
de alveolaire druk
hoe werken de drukken tijdens een rustige inademing
intrapleuraaldruk wordt negatiever
alveolaire druk wordt negatief
lucht stroomt naar binnen
elasticiteit
het vermogen om terug te gaan naar de streefvorm
longfibrose
long wordt minder compliant door littekenweefsel op de long. FRC punt zal lager liggen
obstructief longlijden
- ziektes
- FEV1
- VC
- FEV1/VC
- MMEF
- TLC
astma en COPD, deuropening verkleind fev1: verlaagd VC: verlaagd of gelijk FEV1/VC: verlaagd MMEF: verlaagd TLC: verhoogd of gelijk
restrictief longlijden
- ziektes
- FEV1
- VC
- FEV1/VC
- MMEF
- TLC
longemfyseem, ruimte kleiner
- FEV1: verlaagd
- VC: verlaagd
- FEV1/VC: gelijk of verhoogd
- MMEF: verlaagd
- TLC: verlaagd
parasympatische stimulatie lijd tot broncho… en vaso….
constrictie, dilatatie
sympatische stimulatie lijdt tot broncho…. en vaso…
dilatatie, constrictie
wanneer neemt de weerstand toe
als de lengte van het buisje toeneemt
de diameter van het buisje kleiner wordt
welke alveoli zullen de neiging hebben om leeg te lopen
kleine
welke cellen maken surfactans
type II cellen
wat zijn de functies van surfactans
vergroten compliantie
stabilisatie
alveoli droog houden
hysterese
tegengaan van collaps tijdens expiratie is nog krachtiger dan het faciliteren van volumetoenamen tijdens inademing
waarvoor zijn de volgende type surfactans belangrijk:
- type A
- type B
- type C
- type D
A: regulatie aanmaak nieuwe surfactans
B: transformatie surfactans
C: dikte surfactanslaag
D: immuunrespons