LOI-H02a Flashcards
(du) courage (allez, (du) courage!)
houd moed, kop op!
(ne pas) tenir le coup
het (niet) volhouden
à la fois
tegelijk(ertijd)
à l’issue de f (à la fin de, à la suite de)
na afloop van
accéder à
toegang hebben tot
accéder à (accéder au trône / au pouvoir)
aan de macht komen
accéder à (acquiescer, consentir, accéder aux désirs de qqn.)
inwilligen
accessible
toegankelijk (lett. + fig.)
accident m incident m
ongeval, voorval incident
accidenté(e) (de la route) m/f
(verkeers)slachtoffer
accueil m (l’accueil des malades) (un accueil chaleureux) (faire bon accueil à qqn.)
opvang; ontvangst
administration f (l’administration de médicaments) (l’administration de soins)
het toedienen
administration f (l’administration du pays)
het bestuur
administration f (l’administration d’une société) (la gestion)
de administratie, het beheer
agoniser (= être à l’agonie)
op sterven liggen
aller chez le médecin
naar de dokter gaan
assurer (assurer les soins nécessaires)
zorg dragen voor
assurer (Je l’assure que c’est vrai)
verzekeren
assumer les responsabilités
de verantwoordelijkheid op zich nemen
assurance complémentaire
de aanvullende verzekering
assurance maladie f (contracter une assurance maladie)
zorgverzekering
assurer une permanence
open zijn; de dienst waarnemen
attachement (à) m
gehechtheid (aan)
attraper une maladie
een ziekte oplopen
avaler
inslikken, opdrinken
avec soin
met zorg, zorgvuldig
avoir de l’attachement pour qqn
aan iemand gehecht zijn
avoir du chagrin (j’ai du chagrin à cause de ton départ)
verdriet hebben
avoir le goût de
houden van, zich interesseren voor
avoir tendance à
de neiging hebben om
bâtir (= construire)
bouwen, opbouwen
brutal(e)
plotseling
cabinet m
praktijk
caisse d’assurance maladie f
basiszorgverzekering
Centre hospitalier universitaire m
academisch ziekenhuis (CHU)
c’est dur / c’est pénible(C’est dur de travailler par un temps pareil.)
het is zwaar/moeilijk
chirurgien m
de chirurg
complaisance f
de voorkomendheid; de zelfingenomenheid
concours m
toelatingsexamen, wedstrijd
congé de maladie m
het ziekteverlof
cotisation à l’assurance maladie f
de zorgverzekeringspremie
coût m
de kosten
couver une maladie
een ziekte onder de leden hebben
crise cardiaque f
hartaanval
de même
hetzelfde, insgelijks
de plus (= en plus)
bovendien
décéder (mourir)
overlijden
décès m
het overlijden, sterfgeval
déléguer (transmettre, déléguer son pouvoir)
delegeren, overdragen
dénoncer (faire connaitre, signaler, révéler)
aan het licht brengen
dénoncer (trahir; accuser)
aangeven, aanbrengen; verklikken
dernièrement
de laatste tijd, onlangs
descendre dans la rue
de straat opgaan
détourner (de)
afwenden (van)
détourner (de) (détourner l’attention)
afleiden
détourner de
afhouden van
durant (= pendant)
tijdens
d’urgence
dringend
effectuer (une opération, des plans)
uitvoeren
effort m
inspanning, moeite
effort m
poging
en revanche (= par contre, au contraire)
anderzijds, aan de andere kant
en urgence
in nood
encourageant
bemoedigend
entraîner (= amener, causer, occasionner, produire)
met zich brengen
être à revoir
herzien moeten worden, nader beschouwd moeten worden
être amené à
gebracht worden tot
être de permanence
dienst hebben
être fâché / en colère (je suis fâché contre vous.)
boos zijn
être hospitalisé
opgenomen worden
être indigne (On m’a dupe, j’en suis indigne.)
verontwaardigd zijn
être tout triste (je suis tout triste depuis ton départ.)
heel bedroefd zijn
exercice m (hospitalier)
de beroepsuitoefening (in een ziekenhuis)
expirer
zijn laatste adem uitblazen
faire des efforts
zich inspannen, moeite doen, zijn best doen
faire du mal (à qqn) (je n’ai pas l’intention de vous faire du mal.)
(iemand) verdriet doen
faire la grève
staken
faire mal (à quelqu’un) Mon dos me fait mal.) (Tu lui as fait mal.)
pijn doen
faire sa médecine
medicijnen studeren
faire signe
een teken geven
force majeure
overmacht
goût m
smaak
grève f
staking
gréviste m
de staker
hospitalier
ziekenhuis-, hospitaal-
hospitalier (= accueillant ; il est très hospitalier)
gastvrij
hospitalisation f
de ziekenhuisopname
hospitaliser
opnemen in het ziekenhuis
il arrive que
het gebeurt dat
Il en va / est de même (pour) …
hetzelfde geldt voor …
il est rare que
het komt zelden voor dat
il n’en est rien
er is niets van waar
il s’agit de
het betreft; het gaat om
indiquer (indiquer l’heure exacte)
aanwijzen, aangeven
indiquer (indiquer qqch. du doigt)
wijzen op, aantonen
indispensable
noodzakelijk, essentieel
infirmier m / ‘infirmière f
de verpleger de verpleegster
internat m
(inwonend) coassistentschap, internaat
interne m/f
(inwonende) coassistent(e)
issue f (= l’aboutissement, la fin, le résultat)
de uitweg, oplossing, afloop
J’ai peur que (j’ai peur qu’il soit malade.)
ik ben bang dat
j’en suis malade !
Ik word er doodziek van!
je redoute (que) (je redoute ces douleurs.)
ik vrees (dat)
houd moed, kop op!
(du) courage (allez, (du) courage!)
het (niet) volhouden
(ne pas) tenir le coup
tegelijk(ertijd)
à la fois
na afloop van
à l’issue de f (à la fin de, à la suite de)
toegang hebben tot
accéder à
aan de macht komen
accéder à (accéder au trône / au pouvoir)
inwilligen
accéder à (acquiescer, consentir, accéder aux désirs de qqn.)
toegankelijk (lett. + fig.)
accessible
ongeval, voorval < = > incident
accident m< = > incident m
(verkeers)slachtoffer
accidenté(e) (de la route) m/f
opvang; ontvangst
accueil m (l’accueil des malades) (un accueil chaleureux) (faire bon accueil à qqn.)
het toedienen
administration f (l’administration de médicaments) (l’administration de soins)
het bestuur
administration f (l’administration du pays)
de administratie, het beheer
administration f (l’administration d’une société) (= la gestion)
op sterven liggen
agoniser (= être à l’agonie)
naar de dokter gaan
aller chez le médecin
zorg dragen voor, aanvaarden
assumer (assurer les soins nécessaires)
verzekeren
assurer (Je l’assure que c’est vrai)
de verantwoordelijkheid op zich nemen
assumer les responsabilités
de aanvullende verzekering
assurance complémentaire f
de zorgverzekering
assurance maladie f (contracter une assurance maladie)
open zijn; de dienst waarnemen
assurer une permanence
gehechtheid (aan)
attachement (à) m
een ziekte oplopen
attraper une maladie
inslikken, opdrinken
avaler
met zorg, zorgvuldig
avec soin
aan iemand gehecht zijn
avoir de l’attachement pour qqn
verdriet hebben
avoir du chagrin (j’ai du chagrin à cause de ton départ)
houden van, zich interesseren voor
avoir le goût de
de neiging hebben om
avoir tendance à
bouwen, opbouwen
bâtir (= construire)
plotseling
brutal(e)
de praktijk
cabinet m
de basiszorgverzekering
caisse d’assurance maladie f
het academisch ziekenhuis (CHU)
Centre hospitalier universitaire m
het is zwaar/moeilijk
c’est dur / c’est pénible(C’est dur de travailler par un temps pareil.)
de chirurg
chirurgien m
de voorkomendheid; de zelfingenomenheid
complaisance f
toelatingsexamen, wedstrijd
concours m
het ziekteverlof
congé de maladie m
de zorgverzekeringspremie
cotisation à l’assurance maladie f
de kosten
coût m
een ziekte onder de leden hebben
couver une maladie
hartaanval
crise cardiaque f
hetzelfde, insgelijks
de même
bovendien
de plus (= en plus)
overlijden
décéder (mourir)
het overlijden, sterfgeval
décès m
delegeren, overdragen
déléguer (transmettre, déléguer son pouvoir)
aan het licht brengen
dénoncer (faire connaitre, signaler, révéler)
aangeven, aanbrengen; verklikken
dénoncer (trahir; accuser)
de laatste tijd, onlangs
dernièrement
de straat opgaan
descendre dans la rue
afwenden (van)
détourner (de)
afleiden
détourner (de) (détourner l’attention)
afhouden van
détourner de
tijdens
durant (= pendant)
dringend
d’urgence
uitvoeren
effectuer (une opération, des plans)
inspanning, moeite
effort m
poging
effort m
anderzijds, aan de andere kant
en revanche (= par contre, au contraire)
in nood
en urgence
bemoedigend
encourageant
met zich brengen
entraîner (= amener, causer, occasionner, produire)
herzien moeten worden, nader beschouwd moeten worden
être à revoir
gebracht worden tot
être amené à
dienst hebben
être de permanence
boos zijn
être fâché / en colère(je suis fâché contre vous.)
opgenomen worden
être hospitalisé
verontwaardigd zijn
être indigne(On m’a dupé, j’en suis indigne.)
heel bedroefd zijn
être tout triste(je suis tout triste depuis ton départ.)
de beroepsuitoefening (in een ziekenhuis)
exercice (hospitalier)m
zijn laatste adem uitblazen
expirer
zich inspannen, moeite doen, zijn best doen
faire des efforts
(iemand) verdriet doen
faire du mal (à qqn)(je n’ai pas l’intention de vous faire du mal.)
staken
faire la grève
pijn doen
faire mal (à quelqu’un)(Mon dos me fait mal.) (Tu lui as fait mal.)
medicijnen studeren
faire sa médecine
een teken geven
faire signe
overmacht
force majeure f
smaak
goût m
staking
grève f
de staker
gréviste m
ziekenhuis-, hospitaal-
hospitalier
gastvrij
hospitalier(= accueillant ; il est très hospitalier)
de ziekenhuisopname
hospitalisation f
opnemen in het ziekenhuis
hospitaliser
het gebeurt dat
il arrive que
hetzelfde geldt voor …
Il en va / est de même (pour) …
het komt zelden voor dat
il est rare que
er is niets van waar
il n’en est rien
het betreft; het gaat om
il s’agit de
aanwijzen, aangeven
indiquer(indiquer l’heure exacte)
wijzen op, aantonen
indiquer(indiquer qqch. du doigt)
noodzakelijk, essentieel
indispensable
de verpleger / de verpleegster
infirmier m / infirmière f
(inwonend) coassistentschap, internaat
internat m
(inwonende) coassistent(e)
interne m/f
de uitweg, oplossing, afloop
issue f(= l’aboutissement, la fin, le résultat)
ik ben bang dat
J’ai peur que(j’ai peur qu’il soit malade.)
Ik word er doodziek van!
j’en suis malade !
ik vrees (dat)
je redoute (que) (je redoute ces douleurs.)