Literatuur Flashcards

1
Q

Als er sprake van objectiviteit is, maak het niet uit wie de beoordelaar van de test is. Hoe heet dit principe?

A

Intersubjectiviteitsprincipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Drenth en Sijtsma noemen 6 kenmerken van een test. Welk van de volgende is niet genoemd als kenmerk van een test?

a. Objectiviteit
b. Specificiteit
c. Efficiëntie
d. Standaardisatie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een testscore dat als goed wordt beschouwd, voldoet aan bepaalde eisen. Welke van de volgende eigenschappen wordt niet gezien als een belangrijk kenmerk van een goed testitem?

A) Normering
B) Discriminatie
C) Specifiteit
D) Objectiviteit

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Intersubjectiviteit heeft vooral te maken met:

A) Standaardisatie van de test
B) Normering van de test
C) Validiteit van de test
D) Objectiviteit van de test

A

d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het bezwaar van een item dat gebaseerd is op matching of toeschrijving?

A

Bij matching ontstaan afhankelijke keuzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hieronder zijn verschillende typen antwoorden op een niveautest gegeven. Welk(e) van die antwoorden kan/kunnen omgezet worden in een dichotome score?

A) Een twee-keuze multiple choice item
B) Een vier-keuze multiple choice item
C) Een item met een open vraag
D) A, b en c zijn correct

A

d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer testscores bij elkaar worden opgeteld, welk schaaltype is dan zeker niet aan de orde?

A) Nominaal
B) Ordinaal
C) Interval
D) Ratio

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk bezwaar hebben Drenth & Sijtsma tegen het wegen van testitems?

A

Het vergt veel extra werk en levert weinig op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een vraag in een studietoets met meerkeuzevragen functioneert goed indien

A) Meer dan de helft van de leerlingen het goede antwoord gekozen heeft en de itemtotaal correlatie laag is
B) Meer dan de helft van de leerlingen het goede antwoord gekozen heeft en de afleiders ongeveer even vaak gekozen worden.
C) De leerlingen de afleiders ongeveer even vaak gekozen hebben en de p-waarde hoog is (.80)
D) De itemvariantie laag is en de a-waarden ongeveer gelijk zijn

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent een p waarde van 0,5 op antwoord B en een a waarde van 0,4 op antwoord C?

A

Antwoord C is een sterke afleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent een p waarde van 0,9 op een antwoord van een item?

A

Dat geeft de proportie van succes weer. Een p waarde van 0,9 kan een aanwijzing zijn dat het antwoord te makkelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In de klassieke testtheorie geldt dat:

A

c. r (E,T) = 0

X=T+E

Uitzondering: E maakt deel uit van X daarom is r(E,X) groter dan 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Alpha is niet geschikt voor …. maar wel voor …

A

Alpha is niet geschikt voor speedtests maar wel voor powertests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly