Linguistics: an introduction Part II Text and discourse Flashcards
Texts
Teksten zijn de samenstelling van zinnen die bijdragen bij het structureren en overleveren van informatie. Het staat ‘boven’ de zin, omdat een tekst informatie kan uitdrukken die één zin niet kan uitdrukken.
Discourses
Gesprekken zijn samenstellingen van woorden in de vorm van een actie die meer dan enkel grammaticaal acceptabele uitingen omvatten. Zo kan je een actie uiten met enkele woorden: ‘no smoking’.
Stages
De lagen in een verhaal tonen aan welk teksttype een tekst heeft en welke structuur. De lagen komen dan ook voor in een bepaalde volgorde: (oriëntatie,) setting, events(, coda)(narratieve tekststructuur). Deze lagen hebben allemaal typische kenmerken (features).
Narratives
Verhalende teksten zijn teksten die een verhaal binnen een bepaalde tijdspanne weergeeft. Het is een zeer gestructureerd teksttype met een opeenvolging van gebeurtenissen. De verschillende lagen in een narratieve tekst zijn: (oriëntatie,) setting, events(, coda). We kunnen ‘events’ nog eens opdelen in: complicatie(, turning point), resolution.
Er zijn ook subtypes van het narratieve teksttype, zoals: persoonlijke ervaringen, mythes, broodjeaapverhalen, historische verhalen, etc. … Dezen zijn ook allen gestructureerd in dezelfde stages die reeds vermeld zijn.
Genres
Een genre is het type van een tekst die op basis van externe, contextuele eigenschappen wordt opgedeeld. (bij een teksttype kijken we naar de interne factoren en structuren van een tekst.)
Expositions
Uiteenzettingen zijn vormen van tekst die iets uitleggen of beschrijven, zoals: het model antwoord, het handboek ‘Linguistics: an introduction’, etc. … De structuur van een uiteenzetting wordt in deze stages opgedeeld: introductie, argument, conclusie. Het stage ‘argument’ kunnen we verder opdelen in claim 1 met een verklaring en claim 2 en een voorbeeld. Eigenlijk is de conclusie de herhaling van het standpunt of de thesis in de introductie.
Text types
Teksttypes zijn soorten tekst die worden opgedeeld op basis van interne factoren en structuren van een tekst. (bij een genre kijken we naar de externe, contextuele eigenschappen rond teksten.)
Coherence
Coherentie in een tekst doet een fictieve wereld standhouden in de ogen van de leden van de cultuur. Het toont aan welke events samen horen. Een coherente tekst heeft een thema en een algemeen idee die de fictieve wereld omvat. Bransford en Johnson toonden aan dat coherentie afhangt van meer dan alleen taalkundige elementen van een tekst. We hebben kennis over de tekst nodig om de coherente wereld te begrijpen en makkelijker te onthouden. Als we die kennis niet hebbend dan verdwalen we in interpretatie.
Cohesion
Cohesie verwijst naar de link tussen de verschillende zinnen in een tekst. De link tussen zinnen vinden we met ‘cohesive devices’ die ‘cohesive links’ of ‘ties’ vormen. Volgens Halliday and Hasan (1976) zijn er vijf soorten van ‘cohesive devices’: reference, conjunctie, substitutie, ellipsis en lexical cohesion.
Het verschil met een coherente tekst is dat bij een coherente tekst er een duidelijk link is tussen de verschillende zinnen, maar de interpretatie is moeilijk te bepalen zonder voorkennis over het thema. Als er geen cohesie is tussen verschillende zinnen in een tekst, dan zal elke interpretatie op niets slaan.
Reference devices
In een tekst worden er verwijzingen gemaakt om cohesie te vormen. Vaak hebben de verwijzingen op zichzelf geen betekenis, tenzij het in een tekst wordt geplaatst, zoals: ‘one’ (zie HB p.191-192). De meest voorkomende verwijzingswoorden zijn persoonlijke en demonstratieve voornaamwoorden. Nog andere zijn: some, other, same, different, etc. …
Als de verwijzingen zich buiten de tekst zelf begeven dan heet dat exophoric. En als de verwijzingen binnen de tekst zelf zitten dan heet dat endophoric. De verwijzing kan dan anaphoric (terugverwijzend) of cataphoric (vooruitverwijzend) zijn.
Adjacent sentences
Zinnen die elkaar nauw opvolgen voor algemene samenhang.
Conjunction
Het samenbrengen van zinnen met behulp van voegwoorden. Het zijn woorden zoals en, of, maar, als en soortgelijke die woorden of woordgroepen of zinnen verbindt.
Substitution
Het vervangen van een woord met een ander woord om herhaling te vermijden, zoals ‘one’ in het HB in het voorbeeld op p.191 of het werkwoord ‘does’ in het HB in het voorbeeld 8-11 op p.194.
Ellipsis
Een ellips is het weglaten van een woord of woordgroep als we die grammaticaal zouden verwachten in de zin.
Lexical cohesion
De samenhang tussen verschillende woorden die verwijzen naar hetzelfde, bijvoorbeeld: eerst wordt Gauss bij zijn volledige naam genoemd, daarna enkel nog bij één. Of in de plaats van een woord telkens te herhalen gebruik je een synoniem, bijvoorbeeld: wiskundige, i.p.v Gauss te herhalen.