les verbes Flashcards
arriver
aankomen , gebeuren
parler
spreken
trouver
vinden
donner
geven
demander
vragen
aimer
houden van
penser
denken
rester
blijven
travailler
werken
écouter
luisteren
laisser
laten
entrer
naar binnen gaan
renter
naar huis gaan: naar binnen gaan/brengen
marcher
lopen
regarder
kijken
continuer
doorgaan met
monter
naar boven gaan/brengen/instappen
chercer
zoeken/halen
jouer
spelen
expliquer
uitleggen
fermer
sluiten
recontrer
ontmoeten
racontrer
vertellen
porter
dragen
apporter
mee brengen
montrer
tonen
oublier
vergeten
étudier
studeren
retourner
terugdraaien, omkeren
sembler
blijken , lijken, schijnen
allumer
aandoen,aanzetten
raconter
vertellen
manger
eten
ranger
ordenen, opruimen
nager
zwemmen
loger
logeren
changer
veranderen
corriger
verbeteren
commencer
beginnen
lancer
gooien
effacer
wissen ,afvegen
prononcer
uitspreken
annoncer
aankondingen
jeter
werpen, gooien
appeler
roepen ,noemen , bellen
s’appeler
heten