voc 9 frans Flashcards
1
Q
de rekening
A
l’addition
2
Q
het bal
A
le bal
3
Q
de barbecue
A
le barbecue
4
Q
het buffet
A
le buffet
5
Q
het geschenk
A
le cadeau
6
Q
de plechtigheid
A
la cérémonie
7
Q
de aankonidigin
A
le faire-part
8
Q
het feest
A
la fête
9
Q
de gastheer
A
l’hôte
10
Q
de uitnodiging
A
l’invitation
11
Q
de genodigde
A
l’invité
12
Q
het menu
A
le menu
13
Q
de dansvloer
A
la piste de danse
14
Q
de receptie
A
la réception
15
Q
de verrassing
A
la surprise
16
Q
de wensen
A
les voeux
17
Q
op je gezondheid
A
à la tienne/ à la vôtre
18
Q
graag gedaan
A
avec plaisir
19
Q
welkom
A
Bienvenue
20
Q
veel plezier
A
Bon amusement
21
Q
gelukkige verjaardag
A
Bon anniversaire
22
Q
smakelijk
A
bon appétit
23
Q
gelukkig nieuwjaar
A
Bonne Annéé
24
Q
veel geluk
A
Bonne chance
25
gelukkige feestdag
Bonne fête
26
bravo
bravo
27
proficiat
Félicitations
28
gelukkige verjaardag
Joyeux anniversaire
29
vrolijk kerstfeest
Joyeux Noël
30
beste wensen
Meilleurs voeux
31
dank voor uw uitnodiging
Merci de votre invitation
32
dank voor jullie ontvangst
Merci pour votre accueil
33
gezondheid
Tchin tchin !
34
hartelijke gelukwensen
Tous mes voeux de bonheur
35
ter gelegenheid van
à l'occasion de
36
wapenstilstand
l'Armistice
37
het doopsel
le baptême
38
de begrafenis
l'enterrement
39
het familiefeest
la fête de famille
40
moederdag
la fête de Mères
41
vaderdag
la fête de Pères
42
het Offerfeest
la fête du sacrifice
43
het feest van de arbeid
la fête du Travail
44
de nationale feestdag
la fête nationale
45
de verloving
les fiançailles
46
het einde van de ramadam
la fin du ramadan
47
nieuwsjaarsdag
le Jour de l'An
48
de kermis
la kermesse
49
het huwelijk
le mariage
50
Kerstmis
la Noël
51
Nieuwjaar
le Nouvel An
52
pasen
pâques
53
Pinksteren
la Pentecôte
54
sinterklaas
la Saint-Nicolas
55
valentijnsdag
la Saint-Valentin
56
allerheiligen
la Toussaint
57
de ballon
le ballon
58
de kaars
la bougie
59
de kerstbal
la boule de Noël
60
de ruiker
le bouquet
61
de paas klokken
les cloches de Pâques
62
de confetti
les confettis
63
het vuurwerk
le feu d'artifice
64
de slinger
la guirlande
65
de kerstman
le père Noël
66
de kerstboom
le sapin de Noël
67
de winkelkar
le chariot
68
de bestelling
la commande
69
de boodschappenlijst
la liste d'achats
70
de mand
le panier
71
de voorraad
les provisions
72
de afdeling
le rayon
73
de koekjes
le biscuit
74
het snoepje
le bonbon
75
de chocolade
le chocolat
76
de creme brule
la crème brûlée
77
de pannenkoek
la crêpe
78
het gebakje
le gâteau
79
het roomijs
la glace
80
de wafel
la gaufre
81
de chocolademousse
la mousse au chocolat
82
het gebak
la pâtisserie
83
de pudding
le pudding
84
de fruitsla
la salade de fruits
85
de aardbeientaart
la tarte(aux fraises)
86
de alkohol
l'alcool
87
het bier
la bière
88
de koffie
le café
89
de champagne
le champagne
90
de warme chocolade melk
le chocolat chaud
91
de cider
le cidre
92
de cola
le coca
93
de cocktail
le cocktail
94
het spuitwater
l'eau pétillante
95
het platwater
l'eau plate
96
het ijsblokje
le glaçon
97
het fruitsap
le jus de fruits
98
de limondade
la limonade
99
de siroop
le sirop
100
de thee
du thé
101
de wijn
le vin
102
het koken
la cuisine
103
het ingredient
l'ingrédient
104
de bereiding
la préparation
105
het product
le produit
106
het recept
la recette
107
de specialiteit
la spécialité
108
de waterkoker
la bouilloire
109
de koffiepot
la cafetière
110
de kookpot
la casserole
111
het keukemes
le couteau de cuisine
112
het houten lepel
la cuiller en bois
113
de broodrooster
le grille-pain
114
de mixer
le mixer
115
de bakvorm
le moule
116
de dozenopener
l'ouvre-boîte
117
de flessenopener
l'ouvre-bouteille
118
de ovenschotel
le plat à four
119
de keukenrobot
le robot de cuisine
120
de kurkentrekker
le tire-bouchon
121
de jam
la confiture
122
de specerij
l'épice
123
de kruiden
les herbes
124
de olijfolie
l'huile d'olive
125
de mayonaise
la mayonnaise
126
de honing
le miel
127
de mosterd
la moutarde
128
de peper
le poivre
129
de saus
la sauce
130
de suiker
le sucre
131
het zout
le sel
132
de azijn
le vinaigre
133
het bord
l'assiette
134
het diep bord
l'assiette creuse
135
het plat bord
l'assiette plate
136
de boterpot
le beurrier
137
de kom
le bol
138
de karaf
la carafe
139
het mes
le couteau
140
het bestek
les couverts
141
de lepel
la cuiller
142
de vork
la fourchette
143
de pollepel
la louche
144
het tafelkleed
la nappe
145
het koffielepeltje
la petite cuiller
146
de schotel
le plat
147
het dienblad
le plateau
148
het servet
la serviette
149
de schotelonderlegger
le sous-plat
150
de suikerpot
le sucrier
151
het kopje
la tasse
152
de thermoskan
le/la thermos
153
glas
le verre
154
het aperitief
l'apéritif
155
het middagmaal
le déjeuner
156
het dessert
le dessert
157
het avondmaal
le dîner
158
het voorgerecht
l'entrée
159
het vieruurtje
le goûter
160
het ontbijt
le petit-déjeuner
161
de picknick
le pique-nique
162
het gerecht
le plat
163
de dagschotel
le plat du jour
164
het hoofdgerecht
le plat principal
165
de soep
la soupe
166
het avondmaal
le souper
167
à point
à point
168
goed gebakken
bien cuit
169
lekker
bon
170
heerlijk
délicieux
171
taai
dur
172
gekruid
épicé
173
flauw
fade
174
sterk
fort
175
gulzig
gourmand
176
vet
gras
177
slecht
mauvais
178
gepeperd
poivré
179
saignant
saignant
180
gezouten
salé
181
zoet
sucré
182
mals
tendre
183
ontvangen
accuellir
184
vieren
célébrer
185
zingen
chanter
186
de tafel afruimen
débarrasser la table
187
ontkurken
déboucher
188
versieren
décorer
189
het middagmaal gebruiknen
déjeuner
190
avondmale
dîner
191
een feestje bouwen
faire la fête
192
feesten
fêter
193
een afspraak make
fixer rendez-vous
194
de tafel dekken
mettre la table
195
aanbieden
offrir
196
doorgeven
passer
197
ontbijten
prendre le petit-déjeuner
198
een glas drinke
prendre un verre
199
bereiden
préparer
200
ontvangen
recevoir
201
op bezoek gaan bj
rendre visite à
202
uit de bol gaan
s'éclater
203
zich verkleden
se déguiser
204
zich klaarmaken
se préparer
205
bedienen
servir
206
uitblazen
souffler
207
avondeten
souper
208
op iemands gezondheid drinke
trinquer
209
gieten
verser
210
toevoegen
ajouter
211
honger hebben
avoir faim
212
dorst hebben
avoir soif
213
opkloppe
battre
214
drinke
boire
215
koken
bouillir
216
verwarmen
chauffler
217
snijden
couper
218
koken
cuire
219
het eten bereidne
cuisiner
220
versnijden
découper
221
smelten
fondre
222
proeven
goûter
223
roosteren
griller
224
mengen
mélanger
225
schillen
peler
226
klaarmaken
préparer
227
raspen
râper
228
opwarmen
réchauffler
229
roeren
remuer
