Les 9.1 Flashcards

1
Q

wat zijn liquide middelen

A

het verwijst naar de activa in de vorm van chartaal geld of giraal geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is kasstroom

A

kasstroom (cash flow) = een term in de bedrijfseconomie waarmee bij een onderneming de in- en uitstroom van liquide middelen bedoeld wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 eigenschappen van kasstroom

A

de kasstroom houdt geen rekening met ‘fictieve’ kosten zoals afschrijvingen

het kasstroomoverzicht is niet verplicht, maar levert nuttige informatie op

de kasstroom is de belangrijkste graadmeter om te zien hoe een bedrijf er financieel voorstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de factoren en het resultaat van de resultatenrekening in vergelijking met het kasstroomoverzicht

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke 3 soorten kasstromen zijn er

A

operationele kasstromen

investeringskasstromen

financieringskasstromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 eigenschappen van operationele kasstromen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 eigenschappen van investeringskasstromen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 eigenschappen van financieringskasstromen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn nog 2 eigenschappen van de kasstroom (met kredietverleners en bij de verkoop)

A

kredietverleners kijken naar de cashflow van een onderneming om te bepalen hoeveel een organisatie mag lenen

ook bij de verkoop van een bedrijf wordt naar de cashflow gekeken om de waarde te bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe ziet het kasstroomschema eruit + betekenissen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de eindwaarde + uitleg a.d.h.v. vb.+ formule

A

dat is bv zo hoeveel u geld waard is later als ge da op de bank zet voor een jaar met 10% rente

bij 100 euro is dus de eindwaarde 110 dus u future value

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de netto eindwaarde + formule

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de contante waarde + uitleg a.d.h.v. vb.+ formule

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de netto contante waarde + formule

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de geïndexeerde waarde + uitleg a.d.h.v. vb.+ formule + benoem de delen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de prijspeiltijdstip + leg uit a.d.h.v. vb. (2 stappen)

A
17
Q
A

de vriend want die geeft 10% rente ipv bij de bank is het 5%

18
Q

wat is het verschil tussen nominaal en reëel rekenen (2)

A
19
Q

wat is het verband tussen de nominale en reële rente + benoem de delen

A

1+R = (1+r)*(1+i)

waarbij:

R = de nominale rente

r = de reële rente

i = de inflatie