Les 1 Flashcards
wat is bedrijfseconomie (2)
de wetenschap die de keuzeproblemen van organisaties bestudeert + het raakvlak tussen bedrijfskunde en economie
welke 3 bedrijfsactiviteiten kan een onderneming uitoefenen
industriële ondernemingen
handelsondernemingen of distributeurs
dienstenondernemingen
geef uitleg bij de industriële ondernemingen + vb.
productie van tastbare, fysische producten bv. BASF
geef uitleg bij de handelsondernemingen + vb.
verhandelen van fysieke producten bv. colruyt
geef uitleg bij de dienstenondernemingen + vb.
creatie van ontastbare outputs bv. SWECO
geef het schema van welke keuzeproblemen een bedrijf heeft
welke 4 dingen horen er bij input van middelen bij het schema van de keuzeproblemen van een bedrijf + vb.
- Mensen (beschikbare arbeid)
- Kapitaal (geld, machines, …)
- Natuurlijke hulpbronnen (duurzame energiebronnen)
- Ondernemingsactiviteit & kennis (collectieve wijsheid in een organisatie)
als voorbeeld bij de landbouwproductie, welke input hoort waar: ‘Landbouwer (1) ploegt zijn land (2) met zijn tractor en ploeg (3), de landbouwer zaait in het voorjaar, en oogst in het najaar en zorgt voor extra bemesting (4)’
1: arbeid
2: natuur
3: kapitaal
4: kennis/ondernemerschap
welke 2 outputs kan een bedrijf produceren
producenten (industriële onderneming, secundaire sector)
dienstverleners (tertiaire sector)
geef uitleg bij de producenten output van een bedrijf + vb.
kapitaalintensief bv. fabricage van lucht
geef uitleg bij de dienstverleners output van een bedrijf + vb.
arbeidsintensief bv. transportbedrijven in dienst van een industriële omgeving
wat is het doel van een bedrijf + gevolg
waardecreatie voor klanten/consumenten/doelgroepen (behoeften van de klanten bevredigen) + winst voor het bedrijf
wat betekent de K, P & W hier + de 1 en 2
K = kost
P = prijs
W = waarde
1 = P-K = marge
2 = W-P = surplus voor klant
leg de K beter uit in het KPW-denkkader
K = kosten die de onderneming moet maken om de klantenwaarde te genereren
leg de P beter uit in het KPW-denkkader
P = de prijs die de onderneming krijgt voor de geleverde klantenwaarde
leg de W beter uit in het KPW-denkkader
W = de klantenwaarde die de onderneming aan de hand van een probleemoplossing creëert (= de maximale prijs die de klanten bereid zijn te betalen)
leg de P-K beter uit in het KPW-denkkader
P-K = de (winst)marge van de onderneming
leg de W-P beter uit in het KPW-denkkader
W-P = het surplus voor de klant (het deel van de klantenwaarde waarvoor de klant niet hoeft te betalen)
geef de grafiek met ‘vergelijkingen met concurrenten’ op de x- as en ‘klantenverwachtingen’ op de y-as en benoem de delen + waar de superieure klantenwaarde is
op welke 3 manieren kan je als bedrijf aan de waardecreatie van je klanten bijdragen
waarom is de klantenwaarde zo belangrijk + 3 voorbeelden
opbouwen van markt-gerelateerde activa, want die leiden tot financiële waarde + marktreputatie, installed base, partnerrelaties
geef 4 voorbeelden aan wat de creatie van waarde kan afhangen
wat is het verschil tussen een micro- en macro-economie
wat zijn 3 rollen dat de overheid heeft in een vrijemarkt systeem
hoe gaat de overheid de concurrentie bevorderen
door een antikartelwetgeving toe te passen
wat is het doel van regulering en deregulering bij de overheid
hoe kan de overheid de economische stabiliteit bevorderen (2)
het monetair beleid
het fiscaal beleid
welke 4 instrumenten gebruikt de ECB om de geldhoeveelheid te beïnvloeden
het veranderen van verplichte reserves
het veranderen van de rentevoet
valutatransacties in de open markt
selectieve kredietbeheersing
wanneer wordt er gesproken van schaalvoordelen
wanneer de gemiddelde kosten dalen met stijgende output
wanneer wordt er gesproken over constante schaalopbrengsten
wanneer de gemiddelde kosten constant blijven t.o.v. veranderingen in de output
wanneer wordt er gesproken van schaalnadelen
wanneer de gemiddelde kost stijgt met stijgende output
bij de economies of scale, wat zijn vaste en variabele kosten
wat is dat laagste punt op deze grafiek
wat is inflatie en deflatie
geleidelijke stijging (of daling) van de prijzen van goederen en diensten
wat is de consumentenprijsindex
het ‘mandje’ goederen en diensten dat een gemiddeld huishouden koopt, wordt gebruikt om prijsontwikkelingen te berekenen
verschil BBP en BNP