les 5 woorden Flashcards
1
Q
femina
A
vrouw
2
Q
cur
A
waarom
3
Q
sacrum
A
offer
3
Q
facere/io
A
1.doen
2.maken
4
Q
praeferre
A
verkiezen (boven)
4
Q
genus, genera
A
afkomst, geslacht
5
Q
avus
A
grootvader
5
Q
gens, gentes
A
volk
5
Q
coniunx, iuges
A
1.echtgenoot
2.echtgenote
5
Q
septem
A
seven
5
Q
filius
A
zoon
6
Q
fortuna
A
(het) lot
7
Q
numquam
A
nooit
8
Q
nocere
A
schaden
9
Q
tantum
A
slechts
10
Q
duo
A
twee
10
Q
liberi
A
kinderen
11
Q
tamquam
A
als het ware
12
Q
ideo
A
daarom
12
Q
suadere
A
aanraden
13
Q
parere
A
gehoorzamen (aan)
14
Q
lacrimare
A
huilen
14
Q
dubitare
A
aarzelen
15
Q
telum
A
pijl, werpspies
15
mittere
zenden
16
cadere
vallen, dood neervallen
17
frustra
tevergeefs
17
quinque
vijf
18
necare
doden
19
protegere
beschermen
20
desinere
ophouden
21
relinquere
verlaten, achterlaten, overlaten
22
parcere
sparen
23
rogare
vragen
23
iam
al, reeds
24
non iam
niet meer
24
paulatim
geleidelijk, langzaamaan
25
saxum
rots
26
patria
vaderland
26
ethiam
zelfs, ook
27
lacrima
traan