Les 5 Flashcards
0
Q
Cadeaupakketten worden gegeven
A
Se regalan cestas
1
Q
Lekker eten
A
Comer con gusto
2
Q
Kerstmis
A
La Navidad
3
Q
Gewoonlijk
A
Normalmente
4
Q
Eet men…
A
Se come(n)…
5
Q
Op deze feestdagen
A
En estas fiestas
6
Q
De klant
A
El cliente, la clienta
7
Q
De ham
A
El jamón
8
Q
De chorizo (paprikaworst)
A
El chorizo
9
Q
De fles
A
La botella
10
Q
De cava
A
El cava
11
Q
De rode wijn
A
El vino tinto
12
Q
De witte wijn
A
El vino blanco
13
Q
De reep, de plak
A
La tableta
14
Q
Soort noga, vaak gegeten rond kerst
A
El turrón
15
Q
De doos, het doosje
A
La caja
16
Q
De bonbon
A
El bombón
17
Q
Het blik(je)
A
La lata
18
Q
De olijfolie
A
El aceite de oliva
19
Q
De asperges
A
Los espárragos
20
Q
De verpakking
A
El envase
21
Q
Het water
A
El agua
22
Q
Het vlees
A
La carne
23
Q
Het ei
A
El huevo
24
De melk
La leche
25
De sla
La lechuga
26
De citroen
El limón
27
De boter
La mantequilla
28
De appel
La manzana
29
Het brood
El pan
30
De pasta, de deegwaren
La pasta
31
De aardappel
La patata
32
De vis (als gerecht)
El pescado
33
De banaan
El plátano
34
De kip
El pollo
35
Het fruit, de vrucht
La fruta
36
De groente
La verdura
37
Hoe vaak?
¿Quantas veces?
38
De keer
La vez
39
Drinken
Beber
40
Vaak
Muchas veces
41
Zelden, niet vaak
Pocas veces
42
Bijna nooit
Casi nunca
43
Hoeveel
Cuánto
44
De week
La semana
45
Het mineraalwater
El agua mineral
46
De kilo
El kilo
47
Een halve kilo
Medio kilo
48
Anderhalve kilo
Un kilo y medio
49
Het gram
El gramo
50
De liter
El litro
51
Het pakje
El paquete
52
Alle levensmiddelen
Todos los alimentos
53
Ik zou graag willen
Quería
54
Willen
Querer
55
De salade
La ensalada
56
De saus
La salsa
57
Een ogenblik
Un momento
58
Ik ben het, met mij
Soy yo
59
Graag, alstublieft
Por favor
60
Alstublieft (bij het overhandigen van iets)
Alquí tiene
61
Anders nog iets?
¿Algo más?
62
De mandarijn
La mandarina
63
Goed
Bueno/-a
64
Ik heb liever...
Prefiero
65
Prefereren
Preferir
66
Hoeveel kost?
¿Cuánto cuesta...?
67
Kosten
Costar
68
Munteenheid van oa Argentinië en Mexico
El peso
69
Hoeveel wilt u?
¿Cuánto quiere?
70
De mango
El mango
71
Het spijt me
Lo siento
72
Spijten, betreuren
Sentir
73
Vandaag heb ik er geen
Hoy no tengo
74
Dan
Entonces
75
Geeft u mij
Deme
76
En wat nog meer?
¿Y qué más?
77
De meloen
El melón
78
Dat is alles
Eso es todo
79
Hoeveel is het?
¿Cuánto es?
80
Hartelijk dank
Muchas gracias
81
Tot de volgende keer
Hasta la próxima
82
Hardop
En voz alta
83
De verkoper, de verkoopster
El vendedor, la vendedora
84
Het belegde broodje
El bocadillo
85
Voor ieder wat wils
Para todos los gustos
86
De tonijn
El atún
87
Het alcoholvrije bier
La cerveza sin alcohol
88
Het koolzuur, het gas
El gas
89
De sinaasappelsap
El zumo de naranja
90
Dit is voor jou/u
Esto es para ti/ usted
91
De ontbrekende getallen
Los números que faltan
92
Koop
Compre
93
Het sardientje
La sardina
94
Vijf euro dertig
Cinco euros con treinta
95
De aanbieding
La oferta
96
Proeven, proberen
Probar
97
Ze bestellen
Piden
98
Bestellen
Pedir
99
Gebakken met knoflook
Al ajillo
100
Het gehaktballetje
La albóndiga
101
De gamba
La gamba
102
Gegrild
A la plancha
103
De gefrituurde inktvisringen
Los calamares a la romana
104
Gefrituurd, gebakken
Frito/-a
105
De olijf
La aceituna
106
Groen
Verde
107
De serranoham
El jamón serrano
108
Lekker
Rico/-a
109
Even kijken
A ver
110
De aardappelpartjes met pikante saus
Las patatas bravas
111
Zit er knoflook in?
¿Lleva ajo?
112
Bevatten, meenemen
Llevar
113
De mayonaise
La mayonesa
114
De tabasco
El tabasco
115
Ik kan, ik mag
Puedo
116
Nemen
Tomar
117
Pittig, scherp
Picante
118
Welnee
Qué va
119
Een portie...
Una (ración) de ...
120
Het komt eraan
Enseguida
121
Om te drinken
Para beber
122
De rode wijn van het huis
El vino (tinto) de la casa
123
Alcohol drinken
Tomar alcohol
124
Voor mij
Para mí
125
Hoe smaakt het?
¿Qué tal?
126
Heerlijk
Delicioso/- a
127
Betalen
Pagar
128
Informeren
Informarse
129
Wordt het warm/koud gegeten?
¿Se come caliente/frío?
130
We gaan
Vamos
131
Betrekking hebben op
Referirse a
132
Wilt u zwarte of groene?
¿Las quiere negras o verdes?
133
Zwart
Negro/-a
134
De thee
El té
135
Nodig hebben
Necesitar
136
Gebruiken
Usar
137
De soep
La sopa
138
Snijden
Cortar
139
(Voor)bereiden
Preparar
140
De spaghetti
Los espaguetis
141
De lepel
La cuchara
142
Het mes
El cuchillo
143
Het (water)glas
El vaso
144
Het (wijn)glas
La copa
145
Het servet
La servilleta
146
De vork
El tenedor
147
's Morgens
Por la mañana
148
Openen
Abrir
149
Om 6.30 uur
A las 6.30
150
Bij het ontbijt
En el desayuno
151
Wordt (worden) ... gegeten
Se toma(n) ...
152
Geroosterd witbrood
La tostada
153
Lunchen
Almorzar
154
Tussen een en twee
Entre la una y las dos
155
Tussen de middag
Al mediodía
156
Kun je eten
Se puede comer
157
Het menu
El menú
158
Alleen, slechts
Sólo
159
Geopend zijn
Estar abierto/-a
160
De hele dag
Todo el día
161
's Middags, 's avonds
Por la tarde
162
Dineren
Cenar
163
Het is niet gebruikelijk
No es usual
164
Bij anderen gaan zitten
Sentarse con otros
165
Tv-kijken
Ver la tele
166
Hoe laat is het?
¿Qué hora es?
167
Het is half twee
Es la una y media
168
Het is tien voor half vier
Son las tres y veinte
169
Het is tien voor zes
Son las seis menos diez
170
Hoe laat?
¿A qué hora?
171
Om half negen
Con las ocho y media
172
.... Precies, klokslag...
... En punto
173
Kwart over...
.... Y cuarto
174
Ontbijten
Desayunar
175
Favoriet, lievelings-
Preferido/-a
176
Het aperitief
El aperitivo
177
Roken
Fumar
178
Lezen
Leer
179
De krant
El periódico
180
Interesseren
Interesar
181
De specialiteit
La especialidad
182
De champignon
El champiñon
183
Het drankje, de drank
La bebida
184
De openingstijd
El horario
185
Bestellen
Pedir
186
Koken
Cocinar
187
De Europeaan, de Europese
El europeo, la europea
188
Begrijpen
Entender
189
De menukaart
El menú
190
Het gerecht, het bord
El plato
191
De boon
El frijol
192
Het middageten
El almuerzo
193
Het diner
La cena
194
Traditioneel ontbijt in Midden-Amerika
El "gallo pinto"
195
De kust
La costa
196
Lekker, rijk
Rico/-a
197
Het is waar, het klopt
Es verdad
198
Een grote verscheidenheid
Una gran variedad
199
Het beschermd natuurgebied
El parque natural
200
Het natuurreservaat
La reserva biológica
201
Vormen
Formar
202
Een toonaangevend land
Un país líder
203
Het ecotoerisme
El turismo ecológico
204
Het project
El proyecto
205
Behouden, in stand houden
Conservar
206
De soort
La especie
207
De vogel
El ave
208
Het reptiel
El reptil
209
Vinden
Encontrar
210
Het type, de soort
El tipo
211
De orchidee
La orquídea
212
Het sap
El jugo
213
Tropisch
Tropical
214
De vitaminebom
La bomba de vitaminas
215
Of
U (voor o-, ho-)
216
Naar de hele wereld
A todo el mundo
217
Verbouwen
Cultivar
218
Boven de 1.200 m
A más de 1.200 m
219
De garantie
La garantía
220
De kwaliteit
La calidad
221
(Hij) wordt onderbroken
Se interrumpir
222
De boot, het schip
El barco
223
Voortzetten, doorgaan
Continuar
224
Het vervoermiddel
El medio de transporte
