Les 5 Flashcards

1
Q

Invloed verlichting op de pedagogiek:

A
  1. Ieder mens is in de basis gelijk (bij geboorte) maar de omgeving bepaalt daarna hoe je je verder ontwikkeld.
  2. Er kwam een kennishonger (zelf lezen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een belangrijke pedagoog in de verlichting was Rousseau:

A

 Hij gaat uit van het goede in ieder mens
 Over opvoeding zegt hij; stuur het kind niet te veel, dring niets op en geef een kind ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De Romantiek

A

 In de 18e eeuw iedereen is goed vs 19e eeuw kijk naar iedereen apart
 18e eeuw zo veel mogelijk kennis vs 19e eeuw aandacht voor het onbewuste en fantasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De reformpedagogiek

A

 Benader mensen niet als een groep die hetzelfde is, maar als individuen die hun eigen tempo hebben
 Dit heeft invloed gehad op school en het onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geesteswetenschappelijke/personalisatische pedagogiek

A

 Ieder kind heeft recht op ‘ruimte’ om zijn uniekheid te ontwikkelen
 Opvoeders moeten moeite doen om de gevoelswereld en belevingswereld van een kind te leren kennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Belangrijke pedagogen in deze tijd (GWP) zijn Kohnstamm en Langeveld, zij schrijven onder andere over:

A
  • De uniekheid van een kind
  • Opvoedingsvraagstukken in de dagelijkse praktijk
  • De relatie tussen opvoeder en kind en hoe belangrijk deze is-> dit werd samengevat met de term kindwaardig opvoeden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Binnen GWP zijn ze tegen:

A

 Net doen alsof normen en waarden niets te maken hebben met opvoeden ( de emperisch- analytische benadering doet dit wel)
 Normen en waarden opleggen aan opvoeders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ze dachten binnen GWP op de volgende manier:

A
  1. Hemeneutische: hypothese -> observaties erbij zoeken -> terug naar hypothese -> klopt deze nog?
  2. Dialectisch: interesse in de tegenstrijdigheden en hierover in discussie gaan en nadenken.
  3. Fenomenologisch: geen onderzoek in een laboratorium maar in de natuurlijke leefomgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Emperisch- analytische pedagogiek:

A

 Tegenreactie op de geesteswetenschappelijke/personalistische pedagogiek
 Uitgangspunten: laboratoriumsetting, objectief maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kritisch emancipatorische pedagogiek:

A

 Is kritisch op de geesteswetenschappelijk en de emperisch-analytische pedagogiek
 Volgens deze stroming moet opvoeden leiden tot een grote mate van vrijheid en zelstandig handelen en kritisch kunnen kijken
 Kinderen moeten gestimuleerd worden om zelf keuzes te maken
 Krititsch naar maatschappelijke verhoudingen kijken-> iedereen moet gelijke kansen hebben
 Opvoeders moeten strijden tegen onrecht om de wereld beter te maken voor het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Humanisme:

A

 Behoeftepiramide van Maslow
 Tegenovergestelde van het behaviorisme en psycho-analyse
 De mens moet je als totaal organisme zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Psychoscoiaal:

A

 Freud en later Erikson
 Elke ontwikkelingsfase kent een opdracht of een uitdaging-> de opdraht kan lukken en dan ontwikkeld het kind zich goed, of mislukken en dan heeft het invloed op de rest van de ontwikkeling van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behaviorisme (conditioneren):

A

 Alleen bij zichtbaar gedrag
 Gedrag is te meten en te beïnvloeden
 Straffen en belonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly