Les 2 Flashcards

1
Q

Zelfdeterminatietheorie

A
  1. Competentie (ik kan dit)
  2. Verbondenheid (ik voel me verbonden met de mensen om mij heen)
  3. Autonomie (ik kan mij leven invullen zoals ik wil)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vijf kenmerken van een goed pedagogisch leefklimaat:

A
  1. Responsiviteit en sensiviteit
  2. Ruimte voor ontwikkeling en leren
  3. Duidelijkheid: structuur en regels
  4. Een positieve omgang (goede sfeer)
  5. Veiligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Goed genoeg ouderschap

A

Een stabiel, zorgzaam en liefdevol huishouden zodat een kind zich kan ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Er zijn drie gezinstypen:

A
  1. Loszandgezin
  2. Kluwengezin
  3. Half open/ half gesloten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Loszandgezin kenmerken:

A

 Langs elkaar heen leven.
 Ouder zijn druk met ‘eigen’ dingen.
 Geen identivicatiefiguur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gevolgen voor het kind -> LZG:

A

 Snel volwassen/ zelfstandig worden.
 Vaak oppervlakkige contacten met andere kinderen.
 Soms isolement/ alleen voelen.
 Steun zoeken bij andere volwassenen (kans op misbruik hoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kluwengezin kenmerken:

A

 Symbiotische relaties
 Zeer betrokken bij elkaar
 Isolement naar de buitenwereld
 Gehoorzaamheid is belangrijk
 Identificeert zich alleen met het eigen gezin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gevolgen voor het kind -> KG:

A

 Afhankelijkheid/ belemmering zelfstandigheid
 Schuldgevoelens als het kind voor zichzelf kiest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Half open/ half gesloten kenmerken:

A

 Hecte band tussen gezinsleden
 Open voor contact met anderen
 Emotionele betrokkenheid
 Duidelijke grenzen
 Open en gelijkwaardige communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gevolgen voor het kind -> HOHGG:

A

 Zelfredzaam
 Zelfvertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Twee communicatiepatronen

A

een bevelhuishouden en een onderhandelingshuishouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bevelhuishouden

A

een duidelijke gezagsverhouding tussen ouder en kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nadelen BH

A

 Kind kan moeilijk een eigen mening vormen
 Kind kan moeilijk omgaan met feedback
 Kind doet dingen stiekem
 Kind is argwanend naar anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onderhandelingshuishouden

A

het kind mag eigen beslissingen nemen en onderhandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voordelen OH

A

 Kind kan beter omgaan met problemen
 Kind is vertrouwt met feedback krijgen en geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nadelen OH

A

 Ouder kan zich laten onder sneeuwen door het kind
 Als een kind beter kan onderhandelen dan een ouder, kan de ouder onzeker worden

17
Q

Intergenerationele overdracht

A

kinderen gaan vaak op dezelfde manier opvoeden als zij zelf zijn opgevoed.

18
Q

Omgaan met diversiteit als sociaal werker:

A
  1. Probeer er achter te komen waar de waarden en normen vandaan komen in een gezin.
  2. Meerdere wegen leiden naar Rome-> er zijn meer oplossingen mogelijk.
  3. Wees bewust dat je een eigen referentiekader hebt.
  4. Zet ouders en kinderen in hun kracht.
19
Q

Opvoedstijlen (schema):

A
  • Autoritair: weinig betrokken, veel controle
  • Democratisch (autoritatief): veel betrokken, veel controle
  • Verwaarlozend: weinig betrokken, weinig controle
  • Toegeeflijk (permissief): weinig controle, veel betrokken
20
Q

Democratisch/autoritatieve stijl:

A

 Hoge mate van responsiviteit en sensiviteit
 Veel controle en eisen richting het kind
 Gebruik van uitleg en aanwijzingen
 Positief effect op de ontwikkeling van het kind
 Belangen van het kind staan centraal

21
Q

Autoritataire stijl:

A

 Gericht om het kind aan zich te binden
 Parent-centerd: wordt doo de persoonlijkheid van de ouder beinvloed
 Strenge straffen
 Ouder is overbezorgd

22
Q

Toegeefelijk/permessieve stijl:

A

 Weinig eisend naar het kind (underdemanding)
 Anti-autoritair; het is goed om een kind vrij te laten
 Als het te toegeefelijk wordt; laissez-faire

23
Q

Verwaarlozende stijl:

A

 Gebrek aan demandingness; geen eisen en controle
 Geen relatie tussen ouder en kind