Les 3 Flashcards

1
Q

Individuele factoren (voorbereiding en kennis) -> beschermende factoren ouders:

A

 Hierdoor kan je beter anticiperen op bepaalde situaties
 Vergroot je zelfvertrouwen in je eigen kunnen (ouderlijke zelf-effectiviteit)
 Betere copingstrategien
 Positieve invloed op de opvoeding
 Ouders zitten beter in hun vel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Individuele factoren (levensvaardigheden):

A

 Zelfbewustzijn
 Zelfmanagment
 Maatschappelijk bewustzijn
 Relatievaardigheden
 Verantwoordelijke besluitvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Thuisklimaat factoren:

A

 Tevredenheid met de partnerrelatie
 Tevredenheid met de taakverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Netwerkklimaat factoren:

A

 Steun vanuit de directe omgeving
 Gebruiken van een netwerk
 Aansluiting bij behoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Draagkracht

A

competenties en beschermende factoren die de ouder en het kind in staat stellen de draaglaast het hoofd te bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Draaglast

A

de ontwikkelings, opvoedings, en levenstaken van een ouder en het kind, waaruit risico factoren voort kunnen komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ouderschasfase:

A
  • Voorstellingsfase (zwangerschap): fase van voorbereiden
  • Voedingsfase (0-2): fase van gehechtheid en afweging
  • Autoriteitsfase (2-4): fase van grenzen, regels ontwikkelen en in de praktijk brengen
  • interpretatiefase (4-12): fase van interpreteren, helpen het kind een beeld te vormen over zichzelf
  • Interafhankelijkheidsfase (12-18): fase van nieuwe relatie, nieuwe oplossingen voor opvoedingsproblemen
  • Vertrekfase (18-24): fase van evaluatie, balans opmaken over de opvoeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Werken met ouders:

A

 Niet zeggen hoe, maar zorgen dat
 Samen met de ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Socialisatie

A

het proces waarbij een individu vaardiheden en gedrag leert waarmee hij binnen de maatschappij kan funtioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Drie opvoedingsmileus:

A
  1. Het gezin
  2. De school
  3. De maatschappij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

School als opvoedingsmilieu:

A

 Er vindt kennisoverdracht plaats
 Wordt gewerkt aan persoonlijke ontwikkeling
 Emancipatieproces: zelfstandig zonder ouders bewegen
 Andere functies zijn contact, structuur, leren en signalering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wet Passend Onderwijs

A

kinderen die extra zorg nodig hebben blijven in het reguliere onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De maatschappij als opvoedingsmilieu:

A

 1874: kinderwet van Van Houten; jonge kinderen mogen niet meer werken
 1901: leerplicht en sancties voor ouderen als zij niet goed zorgen voor kinderen
 1995: Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind; ter bescherming vn kinderen tot 18 jaar in NL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ouderlijk gezag

A

recht en plicht om een kind te voeden en verzorgen, plus de ouder is de wettenlijke vertegenwoordiger van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Opvoedingsmacht

A

als de ouder misbruik maakt van zijn/haar gezag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

pedagogische civil society

A

De spontane, informele betrokkenheid van gewone volwassenen bij het opvoeden van kinderen.

17
Q

Kansen van de pedagogische civil society:

A

 Gezinnen zijn meer sociaal ingebed (groter sociaal kapitaal)
 Mensen zetten zich meer in voor de gemeenschap

18
Q

Risico’s:

(pedagogischcivil society)

A

 In veel buurten in NL is er geen binding
 Mensen willen het niet

19
Q
A