Les 25 Flashcards

1
Q

bereiken

A
to reach 
bereik
bereikte
bereikt
Ze hebben geprobeerd me te bereiken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tamelijk

A

rather

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gemiddeld

A

on average

Een vrouw heeft gemiddeld 25 procent vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

overlijden

A

to pass away

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kant en klare

A

ready-made

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bewegen

A
to move 
ik beweeg
bewoog
bewoogen
Blijf staan en beweeg je niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dienen

A

to serve
dien
diende
gediend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kans

A

chance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oren

A

ears

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verkeer

A

traffic

Ze moeten langzamer voor het verkeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ongelukken

A

accidents

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gevolg

A

result
consequence
Een geweldige les in oorzaak en gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

overheid

A

government

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

raad

A

advice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geniet

A

enjoy

Sommige mensen genieten van m’n gezelschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

met mate

A

in moderation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

echter

A

however

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

gelijk

A

equal

19
Q

wetenschappelijk bewezen

A

scientifically proven

20
Q

namelijk

A

you should know

21
Q

bestaan

A

to exist

22
Q

lid

A

member of a group

23
Q

ontvangen

A
to receive
ontvang
ontving
ontvangen
Obama kan jullie nu ontvangen.
24
Q

maat

A

size

Gelukkig hebben jullie ongeveer dezelfde maat.

25
Q

brengen

A

to bring
breng
bracht
gebracht

26
Q

zingen

A

to sing
zing
zong
gezongen

27
Q

kennen

A

to know
kende
gekend

28
Q

schrijven

A

to write
schrijf
schreef
geschreven

29
Q

gewennen

A

to get used to
gewen
gewende
gewend

30
Q

tellen

A

to count
tel
telde
geteld

31
Q

terechen

A

t

32
Q

openbare

A

public

33
Q

naar hun zin

A

feel at home

34
Q

I remember

A

ik herinner me nog

35
Q

boze

A

angry

36
Q

leerlingen

A

pupils, students

37
Q

boos

A

annoyed, cross

Want anders werd ze boos.

38
Q

kwaat

A

angry

39
Q

opvoeding

A

upbringing

40
Q

behoorlijk

A

quite

41
Q

moeite

A

trouble

Het was geen moeite, ik heb het graag gedaan.

42
Q

brutaal

A

cheeky, impertinent

43
Q

betrokken

A

involved

44
Q

onderwijs

A

education