Les 2.2: Hoofdbewerkingen met gehele getallen Flashcards

1
Q

Ontmantel de optelling.

A

bv. 3+3=6 : 3 is een term, + is het plusteken, 3 is een term, 6 is de som.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe tel je gehele getallen op? (stappenplan)

A
  1. Behoud het teken.
  2. Tel de absolute waarde op.
    of
  3. Neem het teken van het getal met de grootste absolute waarde.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe tel je gehele getallen op? (stappenplan)

A
  1. Behoud het teken.
  2. Tel de absolute waarde op.
    of
  3. Neem het teken van het getal met de grootste absolute waarde.
  4. Trek de absolute waarden van elkaar af (grootste min kleinste).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ontmantel de aftrekking.

A

bv. 43-3=40
43 is het aftrektal
- is het minteken
3 is de aftrekker
40 is het verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat worden +(~ en ~(~?

A

+(- wordt - en -(- wordt +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontmantel de vermenigvuldiging.

A

bv. 2x3=6
2 is een factor
x is een maalteken
3 is een factor
6 is het product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe moet je gehele getallen vermenigvuldigen? (stappenplan)

A
  1. bepaal het toestandsteken
  2. Vermenigvuldig de absolute waarden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontmantel de deling.

A

bv. 9:3=3
9 is het deeltal
: is het deelteken
3 is de deler
3 is het quotiΓ«nt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe moet je gehele getallen delen? (stappenplan)

A
  1. Bepaal het toestandsteken
  2. Deel de absolute waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly