les 20 Flashcards
1
Q
taalvarieteit
A
soort taal dat mensen gebruiken in bepaalde situatie, context
2
Q
standaardtaal
A
officiële vorm van de nederlandse taal
3
Q
dialect
A
Lokale vorm van Nederlands en gebonden aan een specifieke plaats of regio
4
Q
tussentaal
A
Zit tussen Standaardnederlands en het dialect
Informele taal met eigen specifieke kenmerken
5
Q
wat heeft straattaal
A
veel buitenvloeden van andere talen
6
Q
3 kenmerken citétaal?
A
1) herhaling
2) woorden uit verschillende talen mengen zich
3) theatrale bewegingen