les 19 argumenteren Flashcards

1
Q

doorlopende lijn tussen 2 uitersten

A

continuüm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

standpunt

A

de visie/ mening die een persoon heeft over een bepaald gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tegenargument

A

een argument dat tegen het standpunt gegeven wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

argument

A

de reden waarom je een bepaald standpunt inneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

feit

A

iets die
- in werkelijkheid vaststaat
- gecontroleerd kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mening

A

de manier waarop een persoon over iets denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

5 soorten argumenten

A

argumenten gebaseerd op:

  • autoriteit
  • cijfers en statistieken
  • vergelijking
  • oorzaak-gevolg
  • voorbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorbeeld argument autoriteit

A

taalkundige zegt dat meertaligheid cognitief goed voor je is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorbeeld argument cijfers en statistieken

A

in 2018 vond 15% van de bevoling dat ze niet gelukkig waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorbeeld argument vergelijking

A

in belgie ligt de grens lager dan in spanje dus autoongevallen hebben niets met de alcoholgrens te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorbeeld argument oorzaak-gevolg

A

roken is ongezond want het veroorzaakt longkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voorbeeld argument voorbeeld

A

er zijn al genoeg strenge straffen tegen dronken rijden, zoals een alcoholslot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 soorten argumenten

A
  • deugdelijk argument
  • drogreden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

8 soorten drogredenen

A
  • overgeneralisatie
  • foutief oorzaak-verband
  • aanval op de persoon
  • valse autoriteit
  • ontduiken bewijslast
  • suggestieve vraag
  • cirkelredenering
  • valse vergelijking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorbeeld overgeneralisatie

A

mijn zus is lui dus alle kinderen zijn lui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voorbeeld foutief oorzaak-verband

A

hij ontmoette Ibe voor hij het uitmaakte met zijn lief, de reden waarom hij het uitmaakte was dus Ibe

17
Q

voorbeeld aanval op de persoon

A

Je hebt zelf geen leven en daarom wil je dat ik geen alcohol drink op de weg.

18
Q

voorbeeld valse autoriteit

A

mijn tandarts zei dat het tijd is om te beleggen

19
Q

voorbeeld ontduiken bewijslast

A

(je doet alsof het een feit is) Iedereen weet toch dat jongeren lui zijn

20
Q

voorbeeld suggestieve vraag

A

je vind toch ook dat… ?

21
Q

voorbeeld cirkelredenering

A

Je mag niet onder invloed rijden want dan ben je een dronken bestuurder

22
Q

voorbeeld valse vergelijking

A

Waarom moet de schermtijd beperkt worden? We beperken buitenspelen toch ook niet?