Les 2: Uit welk land kom je? Flashcards
1
Q
first name
A
voornaam
2
Q
have
A
hebben
3
Q
work
A
werk
4
Q
long
A
lang
5
Q
here
A
hier
6
Q
years
A
jaar
7
Q
age
A
leeftijd
8
Q
when
A
wanneer
9
Q
born
A
geboren
10
Q
March
A
Maart
11
Q
alone
A
alleen
12
Q
with
A
bij
13
Q
friends
A
vrienden
14
Q
or
A
of
15
Q
married
A
getrouwd