les 2 Flashcards
interdependentie
afhankelijkheidsrelaties
sociale categorie
verzameling mensen die een relevant kenmerk gemeen hebben ( waarden , leeftijd, geslacht, beroep, godsdienst)
groep
aantal mensen die regelmatig en intensief contact hebben
collectiviteit
groot aantal mensen die niet allemaal contact met elkaar hebben maar een aantal waarden en normen delen en zich met elkaar verbonden voelen
netwerk
connecties die een individu heeft met anderen
normatieve referentiegroepen
groepen waaraan we opvattingen ontlenen ( of waartegen we ons afzetten) –> externe vergelijkingen
comparatieve referentiegroepen
groepen waarmee we ons vergelijken –> binnen in de groep vergelijken, intern
groep eigenschappen (4)
- geeft het gevoel van geborgenheid, veiligheid en bescherming
- zorg voor een sterke identificatie met de eigen groep en een afwijzing van andere groeperingen
- kunnen voorzien in specifieke behoeften
- kunnen aanzetten tot gedrag dat de leden buiten de groep niet zouden stellen
netwerken
iedereen met wie je in contact staat
kenmerken van het netwerk (5)
- samenstelling
- omvang
- variatie
- dichtheid
- bereikbaarheid netwerkleden
afhankelijkheidsverhoudingen (5)
- bevelshuishouding
- onderhandelingshuishouding
- economische bindingen
- politieke bindingen
- cognitieve bindingen
bevelshuishouding
veel expliciete gedragsregels, autoritaire verhoudingen
onderhandelingshuishouding
gedrag wordt in onderling overleg geregeld met wederzijds goedvinden
positie
plaats die iemand inneemt ten opzichte van anderen
sociale strateficatie
als er in een groep/samenleving verschillende deelgroepen zijn, waarvan de leden ongeveer gelijke posities ten opzichte van de leden van de deelgroep, maar een ongelijke positie ten opzichte van andere leden
wat wilt een ‘open’ samenleving zeggen?
staan in criteria waarop mensen als ongelijk worden beschouwd ter discussie