Les 2 Flashcards

1
Q

Wat is een markt?

A

Waar kopers en verkopers samenkomen, goederen uitwisselen, er een prijs op plakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke actoren hebben een invloed op de markt?

A
  1. Bedrijven
  2. Gezinnen (consumenten)
  3. Overheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke onderverdeling kunnen we maken in mediamarkten?

A
  1. Op basis van medium

2. Op basis van geografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke mediastructuren bestaan er?

A
  1. Perfecte competitie
  2. Monopolistische competitie
  3. Oligopolie
  4. Monopolie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is marktmacht?

A

Prijs die je kan aanrekenen aan consument/prijs die je betaald aan leverancier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kenmerken van de marktstructuur?

A
  1. Aantal aanbieders
  2. Type producten
  3. Intrededrempels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een intrededrempel?

A

Hoe snel een nieuwe concurrent op de markt kan komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke intrededrempels zijn er?

A
  1. Technisch
  2. Financieel
  3. Overheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kenmerkt perfecte competitie?

A
  1. Veel aanbieders
  2. Homogene producten: geen marktmacht
  3. Geen intrededrempels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voorbeelden van markten met perfecte competitie?

A

Olie, aandelen, grondstoffen, landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kenmerkt monopolie?

A
  1. Eén aanbieder
  2. Geen alternatieven: veel marktmacht
  3. Hoge intrededrempels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kenmerkt monopolistische competitie?

A
  1. Veel aanbieders
  2. Gedifferentieerd: elke aanbieder heeft eigen niche en beetje marktmach
  3. Geen intrededrempels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kenmerkt oligopolie?

A
  1. Weinig aanbieders: elke heeft deel marktmacht
  2. Homogeen of gedifferentieerd
  3. Matige intrededrempels
    - > Grote onderlinge afhankelijkheid
    - > Aanwezigheid netwerkeffecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn netwerkeffecten?

A

Voordeel dat je hebt als ook iemand anders het product gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk oligopolie is er op de belgische telecommarkt?

A

Proximus en Telenet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is structuren-conduct-performance paradigma?

A

De marktstructuur zal gaan bepalen hoe bedrijven zich gedragen en dat zal performance bedrijven beïnvloeden

17
Q

Welke problemen zijn er met het SCP-paradigma?

A
  1. Nooit empirisch bewezen
  2. Niet automatisch op alle markten toe te passen
  3. Media industrie is grondig verandert
18
Q

Hoe beïnvloed de structuur het bedrijf volgens het SCP paradigma?

A

Hoe minder bedrijven in een markt, hoe groter de kans op collusie, anti-competitieve strategieën en andere inefficiënties

19
Q

Wat zijn economies of scale?

A

Schaalvoordelen

20
Q

Wat is efficiëntie?

A

Wanneer marginale kost lager is dan gemiddelde kost, dan is het interessant om de schaal te vergroten

21
Q

Wat zijn economies of scope?

A

Voordelen verbonden met omvang bedrijf