Les 2 Flashcards

1
Q

Welke fases van conjunctuur zijn er?

A

Opgaande fase
Hoogconjunctuur
Neergang
Laagconjunctuur (recessie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de opgaande fase?

A

Kenmerkt zich door toenemende groei van bestedingen. Productiegroei neemt eveneens toe, arbeidsproductiviteit neemt sterk toe, vraag naar goederen neemt toe maar prijs blijft gelijk, spreken van een hoeveelhelheidsconjunctuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is hoogconjunctuur?

A

Er ontstaan knelpunten in het productieproces, vraag naar goederen en diensten overtreft de productiecapaciteit waardoor de prijzen stijgen. Ook de lonen en grondstofprijzen stijgen. Hoog niveau van investeringen en consumptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neergang en laagconjunctuur

A

Bestedingen lopen terug waardoor inflatie, productie, werkgelegenheid, winstgevendheid en investeringen dalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Recessie:

A

Als het BBP 2 kwartalen achter elkaar daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Overbesteding:

A

postiieve outputgap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onderbesteding:

A

negatieve outputgat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er qua investeringen bij dal laagconjunctuur

A

Door overcapaciteit is er door de meeste organisaties maar weinig geïnvesteerd, op een gegeven moment zijn de voorraden echter op en hebben de materiele vaste active vervanging nodig. Daardoor wordt er geinvesteerd en dit heeft een aanjaageffect op de hele economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er qua investeringen bij piek hoogconjunctuur

A

Bedrijven investeren veel door een hoog consumentenvertrouwen en hoge omzetverwachtingen
Opbrengsten van te dure investeringen blijken tegen te vallen en het productenvertrouwen neemt af.
Investeringen worden drastisch ingeperkt en dit zorgt voor het begin van de neergaande fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is inflatie?

A

Een stijging van de gemiddelde consumentenprijzen ofwel een stijging van het algemeen prijsniveau. Hierdoor daalt de waarde van het geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is bestedingsinflatie?

A

Bestedingen overtreffen de productiecapaciteit, als gevolg gaan dan de prijzen omhoog. Komt voor in hoogconjunctuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is kosteninflatie?

A

Deze worden altijd doorberekend in de prijzen: stijgende loonkosten, stijgende invoerprijzen, stijgende kosten van grondstoffen en halffabricaten, stijgende rente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inflatie door overheidsmaatregelen:

A

Via de belasting en accijnzen maar ook door premies en huren van woningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de gevolgen van inflatie?

A

Werkgevers hebben profijt van prijsstijgingen
Werknemers hebben profijt van loonstijgingen
Door loonstijgingen stijgt de belasting hierover dus voordeel voor overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor stijgt de consumptie? BESTEDING

A

Inkomen(koopkracht), consumentenvertrouwen. Mindere mate rente en vermogensontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor stijgen investeringen? BESTEDING

A

vooral door afzetverwachtingen, bezettingsgraad en winstgevendheid. rente heeft negatieve invloed.

17
Q

Waardoor stijgen overheidsbestedingen BESTEDING

A

Wordt door overheid bepaald, onafhankelijk van andere variabelen in het model.

18
Q

Waardoor stijgt export en import? BESTEDING

A

Ontwikkeling van conjunctuur in andere landen, wereldhandel en concurrentiepositie van het bedrijfsleven.

19
Q

Wat bepalen de bestedingen?

A

De productie/bbp, investeringen bepaalt ook de capaciteit.

20
Q

Wat is het verschil tussen de productie (bbp) en capaciteit?

A

De outputgap, bij positieve outputgap is de productie groter dan de capaciteit en is de bezettingsgraad hoog. In mindere tijden is de productie lager dan capaciteit en is de bezettingsgraad laag.

21
Q

Hoe kom je op de werkgelegenheid?

A

Productie delen door arbeidsproductiviteit

Het verschil tussen werkgelegenheid en arbeidsaanbod is de werkloosheid.

22
Q

Wat beinvloed de inflatie bij prijsontwikkeling

A

loonkosten per eenheid product, invoerprijzen in euro’s, winstmarge (door bezettingsgraad) en overheidsmaatregelen. Op de tweede plaats de bestedingen. Rente hoger door inflatie.