leren kaartjes 3 Flashcards
m. iliopsoas functie
anteflexie bovenbeen en lordose wervelkolom
welke spieren m. quadriceps femoris
m. rectus femoris (bi-articulair)
mono-articular:
m. vastus lateralis
m. vastus intermedius
m. vastus medialis
abductoren van de heup
vanaf bekken naar femurkop
m. gluteus medius
m. gluteus minimus
m. piriformis
m. tensor fasciae latae
adductoren van de heup
vast aan os pubis en lopen naar mediale zijde
m. adductor magnus, longus, brevis
m. pectineus
m. obturatorius externen
m. gracilis
zenuwen heup
plexus lumbrosacralis
- n. femoralis
ventrale bovenbeenspieren
- n. ischiadicus
> n. ischiadicus
>n. tibialis (plantairflexie en supinatie)
>n. fibula (dorsaalflexie en probatie)
zenuw voor adductoren
n. obturatorius
zenuw voor abductoren
n. gluteus superior en n.gluteus inferior
welke zenuwen zijn het snelst aangedaan bij hip replacement
n. gluteus superior en inferior
(komen direct uit plexus)
>gevolg: trendelenburggang
kraakbeen bestaat uit
chondrocyten
extracellulaire matrix
- collageen
- hyaluronzuur
- proteoglycanen
- glycoproteinen
hyalien kraakbeen
- pericondrium
- proteoglycaanophoping en collageen type 2
- diffuus transport
- Elliptisch gevormde chondrocyten
bij oppervlak, rond dieper - Nutriënten diffunderen via het
perichondrium in kraakbeen
Uiteinden van botten en gewrichten. Zeer gladde structuur waardoor bewegingen
gemakkelijk en soepel verlopen
fibreus kraakbeen
stijver, collageen type 1
collagene vezels en chondrocyten parallel aan stress
geen perichondrium
Zeer trekvast, voornamelijk te vinden in de gewrichten van de wervelkolom en de knieën
- In intervertebrale discus
kraakbeen ontstaat uit
mesenchymcellen
epifysairschijf zones
- kraakbeen
2 delende kraakbeencellen
3 hypertrofie
4 afsterving van cellen
4 verkalking
5 botvorming
diarthrose
vrije beweging bot
synarthrose
gelimiteerde/ afwezige beweging
synostose: geen beweging
synchondrose: bot gekoppeld door hyalien kraakbeen (rib aan sternum)
syndesmose: bot verbonden door ligament of kraakbeen (pubis symphysis)
synoviaal membraan 2 celtypen
macrofaag-achtige synoviocyten: dekris verwijderen
fibroblas-achtige synoviocyten: stof uitscheiden om synovia goed te houden
check schema pag
17 slim deel 2
mucopolysaccharidose
Stapeling GAGs in chondrocyten en ECM geeft afwijkingen in de groeiplaat
dermatansulfaat, herparinesulfaat, keratinesulfaat, chondroitinesulfaat
GAG info
- GAGs worden geïsoleerd gemaakt of binden aan een eiwitketen, proteoglycaan (PG)
- PGs belangrijk functies als bv adhesie molecuul, cofactoren, cytokines etc.
- In de extracellulaire matrix (ECM) vormen PGs grote complexen met
hyaluronzuur, hoofdbestanddeel van bindweefsel. - In gewrichtskraakbeen PGs in combinatie met collageen type II vezels belangrijk integriteit en goede functie van kraakbeen matrix.
- GAGs (negatief geladen) bevatten voor 80% water, in gewrichten absorberen
druk, belangrijk voeden van kraakbeen
lees symptomen MPS
pag 15 slim deel2
intersititele groei vs apositionele groei
Interstitiële groei: mitose van chondrocyten
- Vroege kraakbeen formatie (endochondrale ossificatie)
- In de groeiplaat van de lange botten en in articulair kraakbeen
Appositionele groei: differentiatie van cellen in het perichondrium
behandeling MPS
enzymtherapie
(niet curatief, bereikt niet alle botten even goed)
artrose
altijd in synoviaal gewricht:
- verlies van gewrichtskraakbeen
ombouw van het onder kraakbeen
liggend (subchondraal) bot
- Ontsteking van synoviale membraan
(synovitis)
- Gewrichtspijn na belasting
- Stijfheid en bewegingsbeperking
overweeg artrose bij
1.leeftijd 45 jaar of ouder;
2. aan activiteiten gerelateerde kniepijn;
3. geen of kortdurende ochtendstijfheid (< 30 minuten)
= geen aanvullend onderzoek nodig dan!!!!!
wel als:
- atypische presentatie
* onverwacht snelle progressie of verandering in het patroon van
klachten
* Ihkv indicatiestelling voor een gewrichtsvervangende prothese.
artrose verdenking
artrose waarschijnlijk bij
* opstartpijn en -stijfheid d.w.z. pijn en stijfheid na inactiviteit
* verminderde flexie of extensie;
* crepitaties bij het bewegingsonderzoek;
* gevoeligheid van de gewrichtsspleet;
* benige verbreding van het gewricht
primaire oorzaak artrose
onduidelijk
secundair: trauma, infectie, gewrichtsafwijking etc…
GAG
negatief geladen, trekt water aan, Agrecan-hyaluronzuur
risicofactoren artrose
Niet modificeerbare RF
Leeftijd
Geslacht: artrose meer bij vrouwen, jicht meer bij mannen
Genetisch: Collageen II, HLA B27
Modificeerbare RF
Overgewicht en Obesitas: onset en progressie van m.n. knie artrose.
- trauma
artrose aangedane gewrichten
lage rug, heup, knie, hand
radiologische afwijkingen artrose
- Gewrichtsspleetversmalling
Osteofytvorming
Subchondrale cystevorming
Subchondrale sclerosis
Deformatie
(Standsverandering) (varus/valgus)
classificatie artrose
kellgren en lawrence
graad 0: geen artrose
graad 1: mogelijk gewrichtsspeleetvrsmalling en osteofytvorming
(vanaf 2 artrose)
graad 2: zeker gewrichtsspleetversmalling, osteofytvorming, matige sclerose
graad 3: zeker gewrichtsspleetversmalling, osteofytvorming, enige sclerose, cystevorming, deformiteit
graad 4: alles duidelijk
artrose behandeling
op basis van klachten, niet op basis van classificatie kellgren en Lawrence
röntgenfoto artrose knie
rosenberg stand, lichte flexie (45graden)
doel behandeling artrose
- voorlichting patiënt, familie en omgeving
2) verminderen pijn en stijfheid
3) behouden /verbeteren gewrichts-mobiliteit
4) beperken lichamelijke handicaps
5) behouden /verbeteren kwaliteit van leven
algehele anesthetica
- patient onbewust van en onresponsief op pijnvolle stimuli
MAC
minimaal alveolaire concentratie
- maat voor potentie van een anestheticum
ED50= helft van Patienten beweging voorkomen als reactie chirurgische pijn
1,3MAC= 95% voorkomt beweging
per 10 levensjaar 6% daling in hoeveelheid anestheticum nodig
Meyer-overton correlatie
olie/gas partitiecoefficient
(hoe hoger, hoe meer lipofiel, hoe minder anestheticum)
werking anestetica
hyperpolarisatie van cel
- dempen werking executoire neurotransmitters
gevolg anesthetica
- verlies bewustzijn
- verlies reflex
- analgesie (verminder gevoeligheid)
- hele czs
- korte termijn amnesie
gevolg anesthetica cardiovasculair
myocard: daling contractiliteit
perifere vasculatuur: dilatatie
wat doet lichaam met anestheticum
concentratie ingeademde lucht = concentratie bloed = concentratie hersenen
- longen enige manier waarmee anestheticum weer uit lichaam
dus afhankelijk van:
1 oplosbaarheid bloed en vet
2 alveolaire ventilatie
3 cardiac output
partitiecoefficient
- Bloed:gas partitiecoëfficient (oplosbaarheid in bloed
- Bepaalt snelheid van inductie en herstel na
anesthesie (hoe lager, hoe sneller)! Want: hoe lager coëfficiënt, hogere bereidheid van bloed om stof af te geven
intraveneuze anesthesie
propofol (erg lipofiel, moet minder lipofiel dus)
- sojaolie of lecithine gebruikt
> incident voorzichtig mee zijn
intraveneuze anesthesie 2 compartimenten model
- distributie en eliminatie
- alleen eliminatie
lokale anesthetica werking
remming van Na+ instroom in zenuwcellen (vanuit binnenkant, dus stof moet lipofiel zijn en hydrofiel)