Lektion 11 Flashcards
het staatsexamen
das Abitur
het begin
der anfang ¨e
de werknemers
der/die angestellte n
een werknemer
ein angestellter
de bestelling
der auftrag ¨e
de opleiding
die ausbildung en
het buitenland
das ausland
het been
das bein e
de kennis
der/die bekannte n
een kennis
ein bekannter
de bodem
der boden ¨
de strijdkracht
die bundeswehr
de arts
der dokter en
het dorp
das dorf ¨er
het kleinkind, de kleinzoon
der enkel
de ervaring
die erfahrung en
de fout, vergissing
der fehler
de brand
das feuer
de geboorte
die geburt en
het salaris
das gehalt ¨er
de hogeschool
die hochschule n
de journalist
der journalist en
de ketting
die kette n
de klas
die klasse n
de conferentie
die konferenz en
het krediet
der kredit e
de klant
der kunde n
de leern studie/onderwijs
die lehre n
de leerling
der lehrling e
het loon
der lohn ¨e
de hoeveelheid
die menge n
het lid
das mitgleid er
het briefje
die note n
da patiënt
der patient en
de pech
das pech
de praktijk
die praxis/en
het examen
die prüfung en
de psychologie
die psychologie
de student
der schüler
het semester
das semester
de baan
die stelle n
de student
der student en
de traditie
die tradition en
de tip, fooi
das trinkgeld er
de universiteit
die universität en
de verantwoordelijkheid
die verantwortung
de goederen
die ware n
de wereld
die welt en
de economie
die wirtschaft en
de spullen
das zeug
het doel
das ziel e
ergeren
ärgern
opgeven
aufgeben
ageren, opwinden
aufregen
bouwen
bauen
streven
bemühen
melden, rapporteren
berichten
bezighouden, tewerkstellen
beschäftigen
toepassen
bewerpen
instellen, opzetten
einrichten
huren
einstellen
beslissen
entschlieben
herinneren
erinnern
informeren
erkundigen
handelen
handeln
interesseren
interessieren
te weten komen
kennenlernen
aangaan, betreffen
kümmern
gelijk hebben
recht haben
verzamelen
sammln
zinken
sinken
deelnemen
teilnehmen
overnemen
übernehmen
onderhouden
unterhalten
leren (aan iemand)
unterrichten
onderscheiden
unterscheiden
verbeteren
verbessern
vergroten
vergröbern
verlaten
verlassen
verliefd worden
verlieben
voorbereiden
vorbereiten
voorstellen
vorstellen
bekend
bekannt
dom
dumm
eigen
eigene
ziek
krank
grappig
lustig
onafhankelijk, zelfstandig
selbständig
steil
steim
trots
stolz
anders
verschieden
ondertussen
inzwischen
naar
sich
in de wereld komen
auf die welt kommen
voor iets geboren zijn
für etwas geboren sein
het doel hebben om…..
das Ziel haben zu
ervaring opdoen
erfahrungen sammeln
zelfstandig worden
sich selbständig machen
promoveren
seinen doktor machen
op de eerste/tweede plaats staan
an erster/zweiter stelle stehen
veel plannen hebben
viel vorhaben
wat een verrassing!
das ist ja eine überraschung
je hebt veel geluk gehad
da hast du aber glück gehabt
dat kan ik me voorstellen
das kann ich mir vorstellen
wat kan ik voor je/u doen
was kann ich für dich/Sie tun?